
Jurisprudentie
AP0384
Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304874/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304874/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 november 2002 heeft de gemeenteraad van Hilvarenbeek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2002, het bestemmingsplan "Recreatiepark Beekse Bergen 2000" vastgesteld.
Uitspraak
200304874/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting “Stichting Brabantse Milieufederatie”, gevestigd te Tilburg,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2002 heeft de gemeenteraad van Hilvarenbeek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2002, het bestemmingsplan "Recreatiepark Beekse Bergen 2000" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 mei 2003, nummer 884149 beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 augustus 2003.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 2 februari 2004 (hierna: het deskundigenbericht).
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.M. Mohnen, advocaat te Venlo, en drs. A.A.G.M. Cooijmans, en verweerder, vertegenwoordigd door
P.H.G.M. Jansen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn de gemeenteraad van Hilvarenbeek, vertegenwoordigd door
A.P. Engelse, ambtenaar van de gemeente, en Beekse Bergen Exploitatie B.V., vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman, gemachtigde, en
ir. N. Speller, daar verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan beoogt een herstructurering van het bestaande recreatiepark Beekse Bergen mogelijk te maken en voorziet daartoe in uitbreiding van de bestaande voorzieningen voor dag- en verblijfsrecreatie.
2.3. Appellante voert als formele bezwaren tegen het besluit van verweerder aan dat de overwegingen en het dictum van dit besluit met elkaar in tegenspraak zijn en dat de ondertekening niet correct is.
2.3.1. Blijkens het dictum van het bestreden besluit is goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan en zijn de bedenkingen gedeeltelijk ongegrond verklaard. Dit roept de vraag op in hoeverre de bedenkingen gegrond zijn geoordeeld en hoe dit zich verdraagt met de goedkeuring van het bestemmingsplan. In het besluit zijn de bedenkingen van appellante besproken onder punt 3. Deze bespreking wordt afgesloten met de zin:
“In verband met vorenstaande overwegingen achten wij de bedenkingen ongegrond.” De Afdeling concludeert hieruit dat in het dictum een verschrijving heeft plaats gehad. Dit is tijdens de behandeling van de zaak ter zitting door verweerder bevestigd. Waar over de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geen twijfel kan bestaan, immers het bestemmingsplan is goedgekeurd, bestaat er geen aanleiding dit besluit in strijd met de rechtszekerheid te achten.
Onder het dictum van het bestreden besluit is de volgende tekst vermeld: “Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze, hoofd bureau Midden-West, afdeling Ruimtelijke Ordening, mr. Th.B.C.M. Berenschot”. De handtekening die bij deze tekst is geplaatst is echter niet van mr. Th.B.C.M. Berenschot maar van E.A. Bolle. Uit de bij besluit van verweerder van 15 mei 2001 vastgestelde ‘Vervangingsregeling dienst Ruimte Economie en Welzijn’ volgt dat
mr. Th.B.C.M. Berenschot te allen tijde kan worden vervangen door
E.A. Bolle. Hoewel het de voorkeur had verdiend indien in het bestreden besluit van deze vervanging blijk zou zijn gegeven, is van een ontoereikend mandaat derhalve geen sprake.
2.4. Ten aanzien van de inhoud van het bestreden besluit stelt appellante dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij voert aan dat het aantal bezoekers vanwege de uitbreiding van de voorzieningen met minstens 250.000 zal toenemen zodat beoordeeld had moeten worden of een Milieu-effect Rapport (hierna: MER) had moeten worden gemaakt.
2.4.1. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat deze beroepsgrond van appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien deze niet eerder in de procedure naar voren is gebracht.
2.4.1.1. In haar zienswijze en bedenkingen richt appellante zich tegen het plandeel met de bestemming “Recreatiepark”, voorzover deze bestemming voorziet in mogelijkheden tot uitbreiding van de bestaande recreatieve voorzieningen. De beroepsgrond van appellante dat in het kader van de voorbereiding van het plan de procedure had moeten worden gevolgd ter beoordeling of een MER had moeten worden gemaakt (hierna: m.e.r.-beoordelingsprocedure), vindt hierin zijn grondslag. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4.2. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het plan niet in strijd is met het recht. Een m.e.r.-beoordelingsprocedure is niet aan de orde nu dit plan niet voorziet in een toename van 250.000 of meer bezoekers, aldus verweerder. Daarbij kent hij belang toe aan het feit dat het recreatiepark in het verleden meer dan 1,6 miljoen bezoekers per jaar trok.
2.4.2.1. Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 2, tweede lid, van het Besluit m.e.r. 1994 worden als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet bepalen of een MER moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
In onderdeel D van de bijlage is, voorzover hier van belang, in categorie 10.1 bepaald dat een m.e.r.-beoordelingsprocedure dient te worden gevolgd in het kader van het ruimtelijke plan dat als eerste voorziet in de mogelijke aanleg, wijziging of uitbreiding van een recreatieve of toeristische voorziening welke aanleg, wijziging of uitbreiding 250.000 bezoekers of meer per jaar trekt.
Niet in geschil is dat Recreatiepark Beekse Bergen een recreatieve of toeristische voorziening in bovenbedoelde zin is. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot uitbreiding van de bestaande voorzieningen voor dag- en verblijfsrecreatie met ondermeer een skihal, een zogenoemde sportboulevard, 230 bungalows, 250 jachthavenligplaatsen, 300 kampeerplaatsen, en een hotel- en appartementencomplex. Uit de plantoelichting blijkt dat verwacht wordt dat met deze door het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van de voorzieningen het huidige aantal bezoekers met 350.000 tot 600.000 zal toenemen. Gelet hierop geldt voor het plan de verplichting tot het volgen van een m.e.r.-beoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 7.4 van de Wet milieubeheer. Nu niet aan deze verplichting is voldaan, is het plan vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 7.27, derde lid, van de Wet milieubeheer. De omstandigheid dat het recreatiepark in het verleden meer dan 1,6 miljoen bezoekers trok, doet hier niet aan af. Het gaat in deze om een vergelijking tussen de situatie ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan en de situatie die het plan mogelijk maakt. Verweerder heeft dit niet onderkend en heeft door goedkeuring aan het plan te verlenen gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht alsnog goedkeuring aan het plan te onthouden. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van appellante geen bespreking.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van appellante.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 27 mei 2003, nummer 884149;
III. onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan "Recreatiepark Beekse Bergen 2000";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 846,37, waarvan een bedrag groot
€ 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004
234-417.