
Jurisprudentie
AP0417
Datum uitspraak2004-05-26
Datum gepubliceerd2004-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers02/1852 BESLU 29
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers02/1852 BESLU 29
Statusgepubliceerd
Indicatie
uitspraak in het geding met betrekking tot weigering (her)registratie medisch specialist
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 02/1852 BESLU 29
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
de Medisch Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) te Utrecht, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van 28 oktober 2002 en 11 juli 2003/23 januari 2004.
2. Feiten en procesverloop
2.1 Eiser stond sinds april 1977 ingeschreven in het register van het specialisme interne geneeskunde. Omdat zijn inschrijving tot 23 maart 1999 geldig was, heeft eiser, die geen lid is van de KNMG en evenmin van de Nederlandse Internisten Vereniging, bij brief van 25 januari 1999 verzocht om herregistratie als internist.
Verweerder heeft eiser herhaaldelijk verzocht om informatie omtrent de plaats en de aard van zijn werkzaamheden. Eiser heeft uiteindelijk op 7 maart 2001 gereageerd.
Omdat eiser volgens verweerders Commissie van uitvoering niet voldeed aan de minimum-criteria van werkzaamheden heeft die commissie op 27 mei 2002 besloten de inschrijving van eiser als internist door te halen. Bij brief van 26 juni 2002 is eiser vervolgens door de secretaris van verweerder meegedeeld dat verweerder heeft besloten dat eiser niet voor hernieuwing van zijn inschrijving in aanmerking komt en dat zijn inschrijving is doorgehaald.
2.2 Eiser heeft op 6 augustus 2002 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
Op 19 september 2002 is hij gehoord in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman door de bezwaarschriftencommissie ex artikel 37 Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten. Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de Commissie van uitvoering, overeenkomstig het advies van 11 oktober 2002 van de bezwaarschriftencommissie, erkend dat de gegeven motivering het besluit in primo niet kon dragen en met een gewijzigde motivering geoordeeld dat eiser niet voor hernieuwing van zijn registratie in aanmerking komt en dat zijn inschrijving wordt doorgehaald.
De Commissie heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat eiser in de periode van maart 1994 tot maart 1999 geen werkzaamheden heeft verricht zoals gebruikelijk binnen de kring der beroepsgenoten en eisers werkzaamheden een zeer beperkt terrein bestrijken en zich beperken tot vooral diagnostiek, in het bijzonder het afnemen van anamnese, gevolgd door het faciliteren van onderzoek door anderen.
Ook deze beslissing is door de secretaris van verweerder aan eiser meegedeeld en wel bij brief van 19 november 2002. Ook in die brief is gepretendeerd dat verweerder zelf heeft beslist.
2.3 Mr. A.P. Flinterman, advocaat te Nieuwegein, heeft bij brief van 30 december 2002 namens eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 mei 2003, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Flinterman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door prof.mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
2.4 Bij besluit van 11 juli 2003, bekendgemaakt 14 juli 2003, heeft verweerder het besluit van 28 oktober 2002 herroepen, op de grond dat het in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), namens verweerder door de Commissie van uitvoering is genomen, krachtens door de Commissie verondersteld mandaat.
De doorhaling van eisers registratie is in afwachting van een nieuwe beslissing op eisers aanvraag om herregistratie ongedaan gemaakt.
2.5 Verweerder heeft op 11 juli 2003 een Reglement van orde vastgesteld.
Daarbij is in artikel 4, zesde lid, de beslissing op aanvragen om herregistratie gemandateerd aan de Commissie van uitvoering, terwijl in het vijfde lid is bepaald dat de Commissie van uitvoering tot taak heeft (andere) besluitvorming door verweerder voor te bereiden.
In artikel 5, tweede lid, is bepaald dat uitgaande stukken van gewichtig belang worden ondertekend door zowel de voorzitter als de secretaris. Het Reglement is op 1 oktober 2003 door de minister van VWS goedgekeurd.
2.6 Bij brief van 27 november 2003 is eiser op de hoogte gesteld van het voornemen van de Commissie van uitvoering om verweerder te adviseren de aanvraag tot herregistratie opnieuw af te wijzen. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent dit voornemen kenbaar te maken. Bij brief van 8 januari 2004 heeft de nieuwe raadsman van eiser aan verweerder meegedeeld dat hij eiser niet anders kan adviseren dan niet in te gaan op brieven ondertekend door personen die niet in het Reglement daartoe zijn aangewezen.
2.7 Bij besluit van 23 januari 2004, bekendgemaakt 28 januari 2004, heeft verweerder vervolgens opnieuw afwijzend op de aanvraag beslist, maar de doorhaling van eisers registratie als internist opgeschort tot op het beroep van eiser is beslist.
De motivering van dit besluit komt in grote lijnen overeen met die van het besluit van 28 oktober 2002. Kort gezegd: Nu eiser geen patiƫnten behandelt en van compensatie door middel van bij- en nascholing niet is gebleken komt eiser niet in aanmerking voor herregistratie.
Voorts heeft verweerder geweigerd de kosten van rechtsbijstand in bezwaar te vergoeden op de grond dat geen sprake is van herroeping wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
2.8 Bij brief van 1 april 2004 zijn de gronden van beroep namens eiser nader toegelicht en aangevuld naar aanleiding van het besluit van 23 januari 2004. De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer, die het onderzoek ter zitting op 14 mei 2004 heeft voortgezet.
Eiser is opnieuw in persoon verschenen, thans bijgestaan door [adviseur].
Verweerder heeft zich opnieuw doen vertegenwoordigen door prof. mr. Kastelein.
3. Motivering
3.1 Nu verweerder geen orgaan is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is
ingesteld, ziet de rechtbank zich - mede in het licht van de uitspraak van 6 november 2002 (JB 2003/6) van de Afdeling bestuursrechtspraak - gesteld voor de vraag of verweerder met enig openbaar gezag is bekleed en daarom een bestuursorgaan in de zin van de Awb is.
Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of de beslissing op een verzoek tot herregistratie een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit in de zin van die wet is.
3.2 Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) kan de minister van VWS bepalen dat specialistentitels als wettelijk erkende specialistentitels worden aangemerkt, indien door een organisatie van beroepsbeoefenaren waarop een register betrekking heeft, een regeling in het leven is geroepen welke voorziet in de mogelijkheid aan in dat register ingeschreven personen die een bijzondere deskundigheid op krachtens die regeling als specialismen aangewezen deelgebieden der uitoefening van dat beroep hebben verworven, vanwege die organisatie een erkenning te verlenen als specialist op het betrokken deelgebied.
De organisatie moet een vereniging zijn en de regeling moet voldoen aan bepaalde voorwaarden.
Op 30 juni 1998 heeft de Algemene Vergadering van de KNMG vastgesteld de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten (hierna: de Regeling), die is gepubliceerd in de Staatscourant van 1998 nr. 248. Bij besluit van 1 september 1998 (Stcrt. 1998 nr. 170) heeft de minister van VWS, "gelet op artikel 14, eerste en zesde lid onder a. van de Wet BIG" bepaald dat de titels wettelijk erkende specialistentitels zijn.
Ingevolge de Regeling is een specialist een arts die is ingeschreven in een register ingesteld door een registratiecommissie als bedoeld in artikel 25, zoals verweerder.
In artikel 25 van de Regeling zijn de taken van een registratiecommissie omschreven; onder andere het instellen van een register, het registreren en het hernieuwen van een inschrijving.
Op grond van het vorenstaande moet naar het oordeel van de rechtbank worden geoordeeld dat verweerder bevoegd is krachtens publiekrecht erkende en beschermde specialistentitels toe te kennen en derhalve met enig openbaar gezag is bekleed.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de (her-)registratie als specialist op enig rechtsgevolg is gericht en een beschikking in de zin van de Awb is waartegen bezwaar/beroep kan worden ingesteld. De afwijzing van een aanvraag daarvan deelt in dat karakter.
De bestreden besluiten moeten dan ook worden geduid als besluiten waarbij is beslist op een bezwaarschrift in de zin van de Awb, niet zijnde een bezwaarschrift als bedoeld in hoofdstuk III (artikelen 37-53) van de Regeling.
3.3 Ter zitting van 14 mei 2004 is namens verweerder erkend dat de beslissing op bezwaar van 28 oktober 2002 is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en dat dit ook geldt voor de eerste beslissing (van 27 mei 2002) op de aanvraag.
De door eiser in beroep bestreden weigering van 23 januari 2004 om proceskosten in bezwaar te vergoeden kan derhalve, zo heeft verweerder erkend, geen stand houden.
Hoewel het besluit van 28 oktober 2002 is herroepen en verweerder de onrechtmatigheid daarvan heeft erkend heeft eiser gezien het verzoek om toepassing van artikel 8:73 Awb belang bij gegrond verklaring van zijn beroep tegen dat besluit, hetgeen, gezien artikel 8:72, eerste lid, Awb gepaard dient te gaan met vernietiging daarvan.
Het beroep is derhalve in zoverre gegrond.
De rechtbank zal voor wat de proceskosten ter zake van in bezwaar verleende rechtsbijstand met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb doen hetgeen verweerder, gelet op artikel 7:15, tweede lid, van die wet en het Besluit proceskosten bestuursprocesrecht (Bpb) had behoren te doen. Voor het verschijnen van mr. Flinterman in de hoorzitting wordt 1 punt toegekend met de wegingsfactor 1. Eiser heeft in persoon bezwaar gemaakt.
Voor wat betreft de proceskosten in verband met in beroep verleende rechtsbijstand ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:75 Awb en het Bpb voor het beroepschrift, de brief van 1 april 2004 en het verschijnen ter zitting van 28 mei 2003 en 14 mei 2004 telkens 1 punt toe te kennen met de wegingsfactor 1.
Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3.4 Verweerder was aanvankelijk in de veronderstelling dat de in juli 2003 aangekondigde nieuwe beslissing op de aanvraag een nieuw primair besluit zou opleveren.
Indien evenwel hangende beroep een nieuwe beslissing op bezwaar wordt genomen is artikel 7:11, tweede lid, Awb onverkort van toepassing.
Nu de nieuwe heroverging aanleiding gaf de beslissing op de aanvraag (opnieuw) te herroepen diende verweerder dus in het kader van de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift een nieuwe beslissing op de aanvraag te nemen.
Verweerder heeft dit miskend met als gevolg dat de nieuwe beslissing op bezwaar is gesplitst en pas ruim een half jaar na 11 juli 2003 volledig opnieuw op het bezwaarschrift is beslist. Gesteld noch gebleken is dat eiser daardoor is geschaad. Sedert 11 juli 2003 staat eiser immers weer geregistreerd als internist.
Hoewel verweerder de beslissing op de aanvraag heeft ingetrokken en vervolgens op 23 januari 2004 hangende beroep weer een nieuwe beslissing op de aanvraag met gelijke strekking heeft genomen, is van strijd met artikel 6:18, derde lid, Awb geen sprake, nu het besluit van 23 januari 2004 moet worden gezien als deel uitmakend van de tweede beslissing op bezwaar.
3.5 Eiser heeft in beroep tal van bezwaren van formele aard naar voren gebracht met betrekking tot de ondertekening van brieven en besluiten, mandatering van bevoegdheden en het ontbreken van jaarverslagen, een Reglement van orde, alsmede een taakomschrijving van verweerders secretaris.
Voorts heeft hij geklaagd over het feit dat hij noch voorafgaand aan de eerste beslissing op de aanvraag noch voorafgaand aan het besluit van 23 januari 2004 overeenkomstig het Reglement in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze mondeling ten overstaan van verweerder kenbaar te maken.
3.6 Vast staat dat besluiten op de aanvraag zijn herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheden en dat de beslissing van 23 januari 2004 is genomen door verweerder zelf. De omstandigheid dat de brief waarbij die beslissing bekend is gemaakt, niet tevens is ondertekend door de secretaris van verweerder doet daaraan niet af.
Op 23 januari 2004 beschikte verweerder over een goedgekeurd Reglement van orde, zodat het gedurende lange tijd ontbreken van een dergelijk reglement reeds daarom geen grond kan zijn voor het oordeel dat het besluit van 23 januari 2004 onrechtmatig is.
Voor zover eiser heeft geklaagd over het ontbreken van jaarverslagen en een taakomschrijving voor verweerders secretaris heeft hij niet duidelijk kunnen maken wat de relevantie daarvan is voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 23 januari 2004.
3.7 Indien het voornemen bestaat een aanvraag af te wijzen wordt de aanvrager ingevolge artikel 30, tweede lid, jo. artikel 28, tweede lid, van het Reglement, in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar zijn keuze mondeling of schriftelijk naar voren te brengen.
Na binnenkomst van de aanvraag heeft verweerder herhaaldelijk gevraagd om aanvullende Informatie, waarop eiser niet of met de grootst mogelijk tegenzin heeft gereageerd.
("In principe heb ik geen behoefte aan een uiteenzetting met u ware het niet dat u mij het mes op de keel zet.")
Na de beslissing op de aanvraag heeft eiser zijn zienswijze in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman ten overstaan van de bezwaarschriftencommissie toegelicht en na de eerste beslissing op bezwaar heeft eiser zijn zienswijze uitvoerig in beroep toegelicht.
Eiser is vervolgens hangende beroep in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze, schriftelijk of mondeling, kenbaar te maken op het gemotiveerde voornemen van de Commissie van uitvoering om verweerder te adviseren de aanvraag opnieuw af te wijzen. Eiser heeft, op advies van zijn nieuwe raadsman, van die gelegenheid geen gebruik willen maken.
De omstandigheid dat enige onduidelijkheid kon bestaan omtrent de ondertekening van de brief waarbij daartoe gelegenheid is geboden, is geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de hoorplicht zoals omschreven in het Reglement. De ondertekening stond er niet aan in de weg dat door of namens eiser contact met verweerder had kunnen worden gelegd om een afspraak te maken voor een zienswijze-gesprek. Eiser heeft dit om hem moverende redenen niet gedaan.
Het feit dat bij de eerste, inmiddels herroepen, beslissing op de aanvraag de hoorplicht is geschonden, kan geen grond op leveren voor het oordeel dat het besluit van 23 januari 2004 in strijd met bovengenoemd voorschrift is genomen.
3.8 Namens eiser is tegen de, inmiddels herroepen, beslissing van 28 oktober 2002 beroep ingesteld onder meer op de grond dat hij alle voorkomende werkzaamheden die in de beroepsgroep gebruikelijk zijn verricht en bovendien niet uitsluitend dat criterium bepalend moet zijn voor inschrijving. Bij brief ingekomen 20 maart 2003 heeft eiser zelf geageerd tegen de wijze waarop de KNMG en verweerder het vak van medisch specialist benaderen.
Hij stelt dat op basis van niet uitgekristalliseerde criteria wordt beslist omtrent herregistratie, waarbij ten onrechte kwantitatieve in plaats van kwalitatieve criteria - waarin de behandeling van de patiƫnt als mens als geheel centraal staat - de doorslag geven. Eiser stelt dat hij niet alleen diagnosticeert doch ook behandelt.
3.9 Gezien deze grieven van inhoudelijke aard, die overigens in de brief van 1 april 2004 slechts zijdelings en ter zitting van 14 mei 2004 in het geheel niet meer ter sprake zijn gebracht, ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag wat het karakter is van de beslissing van 5 juni 2000 waarbij het Centraal College Medisch Specialismen (CCMS), ter uitvoering van artikel 12, eerste lid, onder e. van de Regeling heeft vastgesteld de Kwantitatieve eisen en voorwaarden inzake de herregistratie van medisch specialisten.
Indien immers sprake was van een voor beroep vatbaar besluit (van algemene strekking) heeft dat besluit mogelijk formele rechtskracht in welk geval de criteria in deze procedure niet meer ter discussie kunnen worden gesteld.
De Regeling is geen algemeen verbindend voorschrift, doch zuiver privaatrechtelijk van aard, zo blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 19 november 2003 (AB 2004/49 en JB 2004/16, inmiddels gevolgd door Rb. Utrecht 6 mei 2004, LJN AO9484).
Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de Kwantitatieve eisen en voorwaarden die krachtens de Regeling, en dus niet krachtens de wet, zijn vastgesteld. (Vgl. Rb. Utrecht 19 juni 2001, AB 2001/388, over herregistratiecriteria voor huisartsen).
De minister van VWS heeft met zowel de Regeling (bij het onder 3.2 genoemde besluit van 1 september 1998) als met de (her-)registratiecriteria (bij besluit van 19 juli 2000 - Stcrt. 7 september 2000) ingestemd.
In artikel 14, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat een beslissing als die van 5 juni 2000 pas na "de verklaring van goedkeuring" van de Minister van VWS in werking treedt. Regeling en (her)registratiecriteria zijn evenwel niet op grond van de wet aan goedkeuring onderworpen en artikel 14, tweede lid, onder f. van de Wet BIG verplicht er, anders dan ten aanzien van een besluit waarbij specialismen worden aangewezen, voor de wettelijke erkenning van specialistentitels niet toe dat in de (privaatrechtelijke) Regeling wordt bepaald dat (her)registratiecriteria aan "goedkeuring" moeten worden onderworpen.
Kennelijk worden Regeling en (her-)registratiecriteria thans op informele basis aan een beoordeling door minister onderworpen, opdat de minister beoordeelt of (nog steeds) aan de voorwaarden voor (behoud van) wettelijke erkenning wordt voldaan. Door een positieve beoordeling blijft intrekking van de erkenning op grond van artikel 14, vijfde lid, van de Wet BIG uit. De Regeling en de (her-)registratiecriteria krijgen door die beoordeling evenwel geen ander dan een zuiver privaatrechtelijk karakter.
Tegen de beslissing van het CCMS van 5 juni 2000 heeft dan ook niet de mogelijkheid van beroep ingevolge de Awb open gestaan, zodat niet kan worden gezegd dat die beslissing formele rechtskracht heeft.
3.10 Het CCMS heeft op 5 juni 2000 als criteria voor het specialisme inwendige geneeskunde bepaald dat de plaats van beroepsuitoefening onbepaald is en dat gedurende minimaal 14 uur per week regelmatig patientgebonden zorg moet worden verleend.
In de toelichting is vermeld dat de werkzaamheden in het kader van de uitoefening van het specialisme moeten omvatten hetgeen binnen de kring van beroepsgenoten gebruikelijk is. Indien niet ten volle aan de criteria wordt voldaan kunnen bij- en nascholing, wetenschappelijke bijeenkomsten en dergelijke bij het verzoek om herregistratie worden betrokken.
Ingevolge artikel 26 van de Regeling is inschrijving in een register alleen mogelijk indien betrokkene, zoals eiser, is ingeschreven in het artsenregister en bovendien voldoet aan de door het CCMS vastgestelde eisen. Inschrijving is niet afhankelijk van het lidmaatschap van de KNMG of een beroepsvereniging. Hetzelfde geldt voor herregistratie.
Blijkens artikel 28, eerste lid, onder a. van de Regeling hebben specialistenregisters tot doel het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van specialisten.
Verweerder moet het door het CCMS vastgestelde toetsingskader als uitgangspunt nemen op grond van de Regeling en om te voorkomen dat de wettelijke erkenning op grond van artikel 14, vijfde lid, onder b., van de Wet BIG wordt ingetrokken.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder zich desondanks in redelijkheid niet naar het bovenbedoelde toetsingskader heeft kunnen richten. Niet is gebleken dat afwijking van deze richtlijnen ten gunste van eiser in het belang is van de bevordering en bewaking van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van internisten.
3.11 Beantwoord dient vervolgens te worden de vraag of verweerder op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat eiser geen werkzaamheden heeft verricht zoals gebruikelijk binnen de kring der beroepsgenoten en dat eisers werkzaamheden een zeer beperkt terrein bestrijken en zich beperken tot vooral diagnostiek, in het bijzonder het afnemen van anamnese, gevolgd door het faciliteren van onderzoek door anderen.
Met de Nederlandse Internisten Vereniging en verweerder beschouwt de rechtbank daarbij de interne geneeskunde als dat onderdeel van de geneeskunde dat zich richt op het voorkomen, herkennen en behandelen van ziekten van inwendige organen en orgaansystemen bij adolescenten en volwassenen, waarbij primaire aandoeningen aan het zenuwstelsel en de geslachtsorganen niet tot het gebied van de interne geneeskunde worden gerekend.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat onjuist is verweerders oordeel van 23 januari 2004 dat eisers werkzaamheden slechts een beperkt terrein bestrijken en van voldoende compensatie door na- of bijscholing is niet gebleken.
Eiser heeft geen grieven naar voren gebracht met betrekking tot de motivering van het besluit van 23 januari 2004 en zich ter zitting van 14 mei 2004 uitsluitend gericht op problemen van meer procedurele aard van voor 23 januari 2004.
Dat eisers werkzaamheden een beperkt terrein bestrijken blijkt ook uit eisers suggestie hem te herregistreren met de aantekening dat hij alleen zijn huidige werkzaamheden mag voortzetten.
3.12 Het beroep geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerders besluit van 23 januari 2004, voor zover het niet betreft de weigering om proceskosten te vergoeden, in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven of enig rechtsbeginsel recht is genomen.
3.13 Eiser heeft de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen in dier voege dat zijn registratie gehandhaafd blijft tot onherroepelijk op de aanvraag tot herregistratie is beslist. Gezien hetgeen onder 3.12 is overwogen ziet de rechtbank daartoe evenwel geen grond.
3.14 Eiser heeft begin 1999, twee maanden voor afloop van zijn registratietermijn, verzocht om herregistratie. Op dat verzoek is, mede door toedoen van eiser, pas in mei 2002 beslist.
Eisers registratie als internist is pas toen doorgehaald. In juli 2003 is de doorhaling weer ongedaan gemaakt en in afwijking van artikel 30, zesde lid, van de Regeling heeft verweerder op 23 januari 2004, ten gunste van eiser, besloten eisers registratie niet de dag na de dagtekening van de beslissing door te halen, doch nadat op het beroep is beslist.
Eiser heeft derhalve in de vijf jaar na afloop van zijn registratietermijn gedurende vier jaren nog geregistreerd gestaan als internist, hoewel hij niet voldeed aan de daarvoor geldende criteria.
Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat eiser ten gevolge van de besluitvorming op zijn aanvraag tot herregistratie (inkomens-) schade heeft geleden waarvoor de KNMG aansprakelijk is.
Eisers registratie is weliswaar op grond van een onrechtmatig besluit gedurende een jaar doorgehaald geweest, maar eiser heeft per saldo veel langer geregistreerd gestaan als internist dan het geval zou zijn geweest indien verweerder eerder overeenkomstig het besluit van 23 januari 2004 op eisers aanvraag zou hebben beslist.
Niet kan worden gezegd dat verweerder daartoe voor 11 juli 2003 niet bevoegd was als gevolg van het ontbreken van een door hem zelf vastgesteld Reglement van orde.
De rechtbank wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:73 Awb dan ook af.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
4. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 oktober 2002, alsmede het besluit van 23 januari 2004 voor zover daarbij omtrent het verzoek om vergoeding van proceskosten is beslist;
- beslist dat door de KNMG aan eiser EUR 322,-- wordt vergoed voor proceskosten in bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 23 januari 2004;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiser voor rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van EUR 1288,--, te betalen door de KNMG;
- gelast dat de KNMG het door eiser betaalde griffierecht (EUR 109,--) vergoedt;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:73 Awb af.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. J.A. Lok, voorzitter, en mr. K. van Duyvendijk en mevr. mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, rechters, en door eerstgenoemde in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.