Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0534

Datum uitspraak2004-05-14
Datum gepubliceerd2004-06-22
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVerzet
ZittingsplaatsMaastricht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/59408
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet / volmacht. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet voldaan is aan een formeel ontvankelijkheidsvereiste ex artikel 70, eerste lid, Vw 2000 dat naar zijn aard een uniforme en strikte toepassing vergt opdat geen afbreuk wordt gedaan aan de gelijkheid wat betreft de toegang tot de rechter. De gemachtigde is hiertegen in verzet gegaan. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de gemachtigde heeft verzuimd overeenkomstig artikel 70 Vw 2000 aan te geven dat zij bepaaldelijk gevolmachtigd is beroep in te stellen. Ook na de daartoe gestelde gelegenheid, heeft zij dit niet hersteld. In afwijking van eerdere rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat zij, met name gelet op de ratio van artikel 70 Vw 2000, zoals blijkend uit de wetshistorie, in beginsel geen gebruik moet maken van haar bevoegdheid om, in het geval niet expliciet door de bijzondere gemachtigde of advocaat wordt aangegeven dat hij bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen van beroep namens zijn cliënt, dat beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit kan alleen anders zijn, indien er gerede twijfel over bestaat of de desbetreffende bijzondere gemachtigde of advocaat gemachtigd is namens de cliënt op te treden. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke twijfel evident geen sprake. Verzet gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, zittinghoudende te MAASTRICHT Reg.nr: AWB 03 / 59408 BEPTDN UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken op het verzet van: A, opposant tegen de uitspraak van deze rechtbank van 17 december 2003 in het geding tussen: A, eiser, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. Behandeling verzetschrift ter zitting: 2 maart 2004. I. PROCESVERLOOP Bij uitspraak van deze rechtbank van 17 december 2003 is met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep van opposant tegen een door verweerder genomen besluit van 17 oktober 2003 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard aangezien het beroepschrift niet voldoet aan de eis dat de gemachtigde verklaart bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, terwijl gemachtigde de gelegenheid heeft gehad dit verzuim te herstellen. Tegen deze uitspraak is op 23 januari 2004 namens opposant bij deze rechtbank tijdig een verzetschrift ingediend. Opposant is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om op 2 maart 2004 op het verzet te worden gehoord. Opposant is bij haar gemachtigde, mr. L.J.H. Hoven-Kohl, advocaat te Maastricht, verschenen. II. OVERWEGINGEN In de onder rubriek I genoemde uitspraak heeft de rechtbank het beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, dat de griffier bij (fax)brief van 14 november 2003 de gemachtigde van eiser -onder meer- heeft medegedeeld, dat het beroepschrift niet voldoet aan de eis dat de gemachtigde verklaart bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, en de gemachtigde van eiser heeft verzocht zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na de dagtekening van die brief zulks alsnog te verklaren. Daarbij is medegedeeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien de gemachtigde van eiser voormeld verzuim niet herstelt. Op 12 december 2003 heeft de gemachtigde van eiser de gronden van het beroep aangevuld. Het hiervoor vermelde verzuim is bij dit schrijven evenwel niet hersteld nu hierbij de in artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) gebezigde bewoordingen niet zijn gevolgd. Daarmee was naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan een formeel ontvankelijkheidsvereiste dat naar zijn aard een uniforme en strikte toepassing vergt opdat geen afbreuk wordt gedaan aan de gelijkheid wat betreft de toegang tot de rechter. Derhalve is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Opposant heeft in verzet aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de onderhavige zaak niet voldaan is aan het formeel ontvankelijkheidsvereiste, als neergelegd in artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000. De ontbrekende zinsnede dat de gemachtigde bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen van het beroep, rechtvaardigt in de visie van opposant niet de conclusie die de rechtbank in haar uitspraak op 17 december 2003 heeft getrokken. Ter staving van diens standpunt heeft opposant verwezen naar een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Zutphen, van 10 januari 2003 (JV 2003, 121), waarin is overwogen dat voldoende wordt geacht dat expliciet wordt verklaard c.q. blijkt dat de advocaat-gemachtigde gemachtigd is. Ter zitting heeft opposant gesteld dat de ratio van artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 met zich mee brengt dat het voor de rechtbank duidelijk moet zijn dat de gemachtigde gerechtigd is om als gemachtigde op te treden. Opposant is van mening dat uit de omstandigheden van het geval is af te leiden dat de gemachtigde bepaaldelijk gevolmachtigd was tot het instellen van het beroep. Immers, naast deze beroepszaak zijn er meer zaken van deze gemachtigde bij deze rechtbank aanhangig (geweest), waarin steeds gesteld is dat gemachtigde bepaaldelijk gevolmachtigd was tot het instellen van het beroep. De rechtbank overweegt het navolgende. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 wordt, voor zover thans van belang, in afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Awb het beroep op de rechtbank ingesteld door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan een beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan een bij de wet gesteld vereiste, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Niet in geschil is dat de gemachtigde van opposant heeft verzuimd overeenkomstig de bewoordingen van artikel 70 van de Vw 2000 aan te geven dat zij bepaaldelijk gevolmachtigd is beroep in te stellen namens haar cliënt. Ook na daartoe geboden gelegenheid, heeft zij dit verzuim niet hersteld. Reeds in de Vreemdelingenwet van 1994 bestonden gelijke bepalingen als artikel 70 van de huidige wet, namelijk artikel 30, tweede lid (voor het maken van bezwaar) en artikel 35, tweede lid (voor het instellen van beroep). Blijkens de parlementaire geschiedenis (TK 1991-1992, 22 735, nr. 3, blz. 54) heeft de wetgever willen aansluiten bij de staande jurisprudentie ten aanzien van formaliteiten die de advocaat moet verrichten bij het instellen van enig gewoon rechtsmiddel. Hij behoeft zijn volmacht, in tegenstelling tot de gemachtigde, niet over te leggen. Zijn verklaring, dat hij bepaaldelijk is gevolmachtigd, is voldoende. Dit sluit aan bij het systeem van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering, waar een gelijke formulering wordt gebezigd. De ratio van artikel 70 van de Vw 2000 -alsmede van zijn voorlopers in de oude Vreemdelingenwet- is op een eenvoudige wijze, namelijk zonder overlegging van een volmacht, duidelijk te krijgen of de betreffende advocaat mag optreden namens zijn cliënt. In afwijking van eerdere rechtspraak is de rechtbank thans van oordeel dat zij, met name gelet op die ratio, zoals blijkend uit de wetshistorie, in beginsel geen gebruik moet maken van haar bevoegdheid om, in het geval niet expliciet door de bijzondere gemachtigde of advocaat wordt aangegeven dat hij bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen van beroep namens zijn cliënt, dat beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit kan alleen anders zijn, indien er gerede twijfel over bestaat of de desbetreffende bijzondere gemachtigde of advocaat gemachtigd is namens de cliënt op te treden. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank van een dergelijke twijfel evident geen sprake. Dit leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van opposant tegen het besluit van verweerder van 17 oktober 2003 niet niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Het verzet is derhalve gegrond. De uitspraak waarvan verzet vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. III. BESLISSING De rechtbank Maastricht: verklaart het verzet gegrond. Aldus gedaan door mr. M. Hillen in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Kramer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2004 door mr. Hillen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. C. Kramer w.g. M. Hillen Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 17 mei 2004 Tegen deze uitspraak staat geen (gewoon) rechtsmiddel open.