Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1005

Datum uitspraak2004-05-11
Datum gepubliceerd2004-06-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers23209 HA 04-270
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

kantonzaak, ontbinding arbeidsovereenkomst, reisafstand


Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E sector kanton – locatie Zwolle zaaknr.: 232092 HA VERZ 04-270 datum : 11 mei 2004 BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST in de zaak van: de besloten vennootschap SCHUITEN POLYESTER B.V., gevestigd te Zwartsluis, verzoekende partij, verder te noemen: “Schuiten”, gemachtigde mr. F.G. Kuiper, advocaat te Utrecht, tegen [VERWEERDER], wonende te [woonplaats], verwerende partij, verder te noemen: “[verweerder]”, procederend in persoon. De procedure De kantonrechter heeft kennis genomen van: - het verzoekschrift van 26 maart 2004, - het verweerschrift van 4 april 2004 en - de door Schuiten bij brief van 27 april 2004 nader ingezonden producties. De mondelinge behandeling is gehouden op 4 mei 2004. Verschenen zijn: - namens Schuiten, de heren J. van Wolde, bedrijfsleider, en J. Haasjes, administrateur, vergezeld van mr. Kuiper voormeld en - [verweerder]. Het geschil Schuiten heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wegens gewichtige redenen. [verweerder] heeft zich verzet tegen een ontbinding en, in geval van een ontbinding, om toekenning van een vergoeding naar billijkheid verzocht. Vaststaande feiten Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre onbestreden bescheiden, het volgende vast: a. [verweerder], geboren op [datum], is op [datum] voor de bepaalde duur van één jaar bij Schuiten in dienst getreden als afbouwmedewerker. Per 15 juli 2002 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur verlengd. Het laatst door [verweerder] verdiende salaris bedraagt € 1.860,50 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. b. [verweerder] is tijdens zijn dienstverband bij Schuiten verhuisd van Marknesse naar Dollart-Bunde te Duitsland. [verweerder] heeft sindsdien een afstand te overbruggen tussen wonen en werken van 135 km, waarmee telkens circa anderhalf uur is gemoeid. c. Op 13 november 2003 heeft [verweerder] zich wegens psychische klachten bij Schuiten ziekgemeld, waarna [verweerder] enige tijd in een ziekenhuis opgenomen is geweest. [verweerder] ondergaat sindsdien psychotherapie. d. Op 23 december 2003 heeft de door Schuiten ingeschakelde bedrijfsarts van Maetis Arbo te Groningen [verweerder] gezien en hem arbeidsongeschikt bevonden wegens beperkingen als concentratieverlies en verminderd uithoudingsvermogen. Schuiten heeft daarop R.A. van Schaik van Crawford Bene-fit b.v. te Tiel als case-manager ingeschakeld voor het opstellen van een plan van aanpak omtrent [verweerder]’s reïntegratie. e. Op 21 januari 2004 is [verweerder] opnieuw door de bedrijfsarts gezien en wegens sociale en persoonlijke gronden onveranderd arbeidsongeschikt beoordeeld. De bedrijfsarts heeft daarover gerapporteerd dat [verweerder] dit met Schuiten dient te bespreken. f. De bedrijfsarts heeft bij faxbericht d.d. 26 februari 2004 aan Schuiten bericht: “(..) [verweerder] is voor zijn huidige functie en op die plaats minder geschikt, m.a.w. niet ongeschikt om te werken maar wel voor de huidige specifieke functie.” g. Schuiten heeft vervolgens bij faxbericht van 4 maart 2004 aan de bedrijfsarts gevraagd: “a. Kunnen wij de werknemer nu wel of niet passend werk bieden binnen onze organisatie? b. Zo niet, is passend werk elders volgens u de oplossing?” onder toevoeging: “Uw mededeling op de fax d.d. 26 februari 2004 dat (..) [verweerder] “minder” geschikt is vinden wij erg vaag. Wij kunnen er niets mee, het leidt er alleen maar toe dat (..) [verweerder] nog langer onnodig in de ziektewet blijft. Wij verzoeken u om een spoedig én duidelijk antwoord op genoemde vragen, zodat wij een concreet plan in werking kunnen stellen. (..)”. h. De bedrijfsarts heeft bij brief van 8 maart 2004 als volgt geantwoord: “Naar aanleiding van de ziekmelding heb ik op 04/03/2004 [[verweerder]] telefonische gesproken. Ik acht [[verweerder]] niet meer arbeidsongeschikt in de zin van de Ziektewet. Aanvullende informatie: In antwoord op uw fax d.d. 4-3-2004 kan ik u het volgende meedelen: a. In principe ja. Het zou alleen niet logisch zijn, omdat ik het advies van minder geschikt voor de huidige functie gegeven heb op basis van medisch-sociale redenen (elke dag behoorlijke reistijd). b. Het antwoord is ja. Alleen geeft u dan een opdracht aan een reïntegratiebureau dichtbij zijn woonplaats. (..)”. i. Op 15 maart 2004 is gesproken tussen Van Wolde, Haasjes, [verweerder] en voormelde Van Schaik over hervatting van de werkzaamheden door [verweerder], al dan niet in aangepaste vorm. Schuiten heeft in dat kader aan [verweerder] aangeboden dat hij als polyesterbewerker zou kunnen hervatten, omdat dat minder concentratie zou vergen, waarbij [verweerder], met behoud van zijn volledige salaris, vooralsnog 6,5 uur per dag zou werken, zulks als tegemoetkoming voor de reistijd die [verweerder] iedere dag heeft. [verweerder] heeft dit aanbod afgeslagen en daarin volhard, ook nadat Schuiten hem er op heeft gewezen dat die weigering tot ontslag zal leiden. Verzoek Schuiten heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat [verweerder] niet aan een reïntegratie meewerkt nu hij weigert te hervatten in aan hem aangeboden aangepast werk. [verweerder] heeft voorts ondanks een daartoe opgelegde verplichting van de bedrijfsarts geen contact met Schuiten gezocht. Van Schuiten kan dan ook niet langer worden gevergd de arbeidsovereenkomst nog voort te zetten, zodat een ontbinding is gerechtvaardigd. Er is geen reden voor toekenning van een vergoeding, aldus Schuiten. Verweer [verweerder] ontkent niet in zijn of ander aangepast werk bij Schuiten te kunnen hervatten, doch voert aan dat de bedrijfsarts zulks onverstandig vindt gezien de reisduur tussen wonen en werken en de daaruit, wegens zijn psychische klachten, voortvloeiende risico’s. [verweerder] verbindt daaraan de conclusie dat zijn arbeidsgeschiktheid louter theoretisch is en dat hij praktisch gezien niet bij Schuiten kan hervatten. Het is dan ook onjuist dat hij niet zou willen meewerken aan zijn reïntegratie, in welk kader evenmin juist is het verwijt dat hij zou hebben nagelaten contact met Schuiten op te nemen. Indien desondanks tot een ontbinding wordt gekomen, is Schuiten gehouden een vergoeding te betalen aangezien zij hem onjuist heeft behandeld. [verweerder] heeft daarop verzocht om toekenning van een vergoeding krachtens de kantonrechtersformule uitgaande van factor C is "1,5". De beoordeling 1. Vast staat dat [verweerder] (in ieder geval) vanaf 8 maart 2004 door de bedrijfsarts niet langer ongeschikt wordt geacht voor zijn functie van afbouwmedewerker bij Schuiten. Voorts staat vast dat [verweerder] niet tot een hervatting in eigen werk dan wel in aangepast werk, de aanpassing van arbeidsuren daaronder begrepen, heeft willen komen en daartoe – onder verwijzing naar de opinie van de bedrijfsarts – aanvoerend dat de reisduur en -afstand tussen het wonen in Duitsland en het werken bij Schuiten te Zwartsluis thans voor hem onoverkomelijke bezwaren oplevert. 2. Aangezien Schuiten bereid is gebleken om (gedeeltelijk) aan de bezwaren van [verweerder] tegemoet te komen door hem toe te staan om (deels) tijdens de arbeidstijd te reizen, waarop [verweerder] niet is willen ingaan, valt naar het oordeel van de kantonrechter niet in te zien wat Schuiten nog meer had kunnen doen om [verweerder]’s reïntegratie bij haar succesvol te doen zijn. Gelet op het oordeel van de bedrijfsarts dat [verweerder] niet langer ongeschikt was voor zijn arbeid, is er immers geen grond voor een inschakeling van [verweerder] door Schuiten bij een andere werkgever als bedoeld in de laatste zin van het eerste lid van artikel 7:658a BW. 3. Het gegeven dat de reisduur en -afstand thans voor [verweerder], anders dan voor zijn uitval per 13 november 2003, onoverkomelijk is geworden en aldus aan een hervatting bij Schuiten, in welke vorm dan ook en naar zeggen van [verweerder] voor onbepaalde duur, in de weg staat, levert naar het oordeel van de kantonrechter derhalve een verandering van omstandigheden op die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. 4. Hoewel de grond van deze verandering van omstandigheden in beginsel niet aan Schuiten is te wijten en evenmin in haar risicosfeer ligt, acht de kantonrechter het niet billijk dat [verweerder] geen vergoeding zou worden toegekend. Aan [verweerder] kan, gelet op het oordeel van de bedrijfsarts als hierboven verwoord, immers evenmin een verwijt worden gemaakt dat hij, wat betreft het langdurig reizen, thans is beperkt. Dit betekent dat aan [verweerder] niet kan worden verweten dat hij niet aan een reïntegratie meewerkt, zoals Schuiten thans doet. Voorts komt die kennelijke beperking in langdurig reizen, anders dan Schuiten betoogt, niet (slechts) voor rekening en risico van [verweerder] aangezien Schuiten, hoewel zij [verweerder] zijn verhuizing heeft ontraden, zich daar uiteindelijk bij heeft neergelegd en dit reizen tot 13 november 2003 kennelijk ook niet aan een goed functioneren van [verweerder] in de weg heeft gestaan. Daarbij zij nog ook aangetekend dat de kantonrechter uit de stukken afleidt dat, vanwege de zorg voor twee zeer jonge kinderen, niet snel van [verweerder] mag worden verwacht dat hij zich per omgaande in de nabijheid van Schuiten’s bedrijf vestigt dan wel doordeweeks in de nabijheid daarvan verblijft. Tenslotte geldt dat het verwijt aan het adres van [verweerder] - indien al juist nu kennelijk sprake is van een misverstand - dat hij zich niet heeft gehouden aan een verplichting van de bedrijfsarts om contact met Schuiten op te nemen, van onvoldoende gewicht is voor een weigering van een vergoeding naar billijkheid, laat staan een beëindiging van de arbeidsrelatie, aangezien toereikend is gebleken dat [verweerder] wel aan alle overige oproepen en op hem rustende verplichtingen gevolg heeft gegeven. In dat kader geldt dat evenmin valt in te zien dat Schuiten ter zake in haar belangen is geraakt nu zij onmiddellijk na 21 januari 2004 over het contact tussen de bedrijfsarts en [verweerder] op de hoogte is gesteld en haar in dat kader is meegedeeld dat de bedrijfsarts het wenselijk vond dat partijen met elkaar in overleg traden. Een eventueel uitblijven van dat overleg is derhalve eveneens aan Schuiten te wijten. In dit verwijt kan aldus evenmin grond worden gevonden voor het niet toekennen van een vergoeding. 5. Gelet op het voorgaande, de duur van de arbeidsrelatie, [verweerder]’s leeftijd en zijn salaris, is de kantonrechter dan ook van oordeel dat een ontbinding slechts dan dient te worden uitgesproken indien en voor zover Schuiten aan [verweerder] een vergoeding naar billijkheid van € 5.050,00 bruto betaalt. Dienovereenkomstig zal derhalve worden beslist. 6. Bovenstaande beslissing brengt mee dat Schuiten overeenkomstig het negende lid van artikel 7:685 BW de gelegenheid krijgt het verzoek in te trekken. 7. Indien Schuiten haar verzoek intrekt, zal zij met de proceskosten wordt belast. De beslissing De kantonrechter: - stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 juni 2004 onder toekenning aan [verweerder] ten laste van Schuiten van een vergoeding van € 5.050,00 bruto; - stelt Schuiten in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 27 mei 2004 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij; voor het geval Schuiten het verzoek niet intrekt: - ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 1 juni 2004 onder toekenning aan [verweerder] ten laste van Schuiten van een vergoeding van € 5.050,00 bruto en veroordeelt Schuiten tot betaling van dat bedrag aan [verweerder] tegen bewijs van kwijting; - compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt; voor het geval Schuiten het verzoek intrekt: - veroordeelt Schuiten in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op nihil. Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 11 mei 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.