Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1098

Datum uitspraak2004-06-09
Datum gepubliceerd2004-06-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305934/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 oktober 2001 heeft appellant geweigerd om de registratie van de geboortedatum van [wederpartij] in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen.


Uitspraak

200305934/1. Datum uitspraak: 9 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 juli 2003 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 oktober 2001 heeft appellant geweigerd om de registratie van de geboortedatum van [wederpartij] in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen. Bij besluit van 23 mei 2002 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 juli 2003, verzonden op 30 juli 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 oktober 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn in kopie aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door dr. H. Kokken en mr. M. Hertogs, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 26, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) geschiedt inschrijving niet dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift, als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder e: a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand; b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan; c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld; e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend. Ingevolge artikel 77, eerste lid, voorzover thans van belang, is degene die ingevolge deze afdeling in persoon verschijnt bij het college van burgemeester en wethouders verplicht desgevraagd met het oog op de vaststelling van zijn identiteit een op hem betrekking hebbend document over te leggen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van het betreffende hoofdstuk. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht worden als documenten, waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, aangewezen: 1°. een geldig reisdocument, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, of tweede lid, van de Paspoortwet; 2°. de documenten waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. 2.2. De rechtbank heeft overwogen dat – samengevat weergegeven en voorzover thans van belang – [wederpartij] ter vaststelling van zijn identiteit aan appellant een paspoort heeft getoond, door de Nigeriaanse autoriteiten afgegeven op 26 april 2001 en dat de daarin vermelde gegevens overeenkomen met die in de door [wederpartij] overgelegde verklaring van geboortegegevens, opgemaakt op 5 februari 2001 door de National Population Commission te Benin City, Nigeria (hierna: NPC-verklaring), die op 30 mei 2001 door de Nederlandse ambassade in Lagos, Nigeria, na verificatie is gelegaliseerd. Zij heeft geconcludeerd dat appellant zich onder die omstandigheden ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van [wederpartij] niet eenduidig kan worden vastgesteld en niet zeker is dat de NPC-verklaring op hem betrekking heeft. 2.3. Appellant bestrijdt dit oordeel met succes. De in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde geboortedatum van [wederpartij], waarvan wijziging is verzocht, is ontleend aan een Nigeriaans paspoort dat is uitgegeven op 16 februari 1990 op naam van [wederpartij], geboren [geboortedatum]. Bij zijn verzoek om wijziging heeft [wederpartij] een Nigeriaans paspoort overgelegd dat is uitgegeven op 26 april 2001 en is gesteld op naam van [wederpartij], geboren [geboortedatum]. Op de NPC-verklaring staat dat deze betrekking heeft op [wederpartij], geboren op [geboortedatum]. Onder die omstandigheden heeft appellant niet door [wederpartij] aannemelijk gemaakt hoeven achten dat de bij het verzoek overgelegde bescheiden betrekking hebben op hem, althans zich op het standpunt mogen stellen dat daarover twijfel bestaat, gezien de eerder door [wederpartij] verstrekte gegevens, die daarvan, zowel wat betreft de volgorde van de voornamen, als wat betreft de geboortedatum, afwijken. Appellant heeft zich voorts evenmin ten onrechte op het standpunt gesteld dat de identiteit van [wederpartij] niet op grond van de door hem in 2001 overgelegde bescheiden op deugdelijke wijze kan worden vastgesteld. In de omstandigheid dat de NPC-verklaring door de Nederlandse ambassade in Nigeria na verificatie is gelegaliseerd, heeft het college geen grond hoeven zien voor het oordeel dat die onzekerheid is opgeheven, nu niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat de verificatie mede betrekking had op de vraag of de in die verklaring bedoelde persoon [wederpartij] betrof. Uit het voorgaande volgt dat met de door [wederpartij] in 2001 overgelegde bescheiden niet is aangetoond dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. Het college heeft het verzoek om de geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen dan ook terecht afgewezen. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 juli 2003, in zaak nummer AWB 02/2477 BESLU; III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004 97-413.