Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1101

Datum uitspraak2004-06-09
Datum gepubliceerd2004-06-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306051/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 oktober 2002 heeft de burgemeester van Weert (hierna: de burgemeester) geweigerd aan appellant een vergunning te verlenen voor het exploiteren van een coffeeshop op de [locatie] te Weert.


Uitspraak

200306051/1. Datum uitspraak: 9 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 juli 2003 in het geding tussen: appellant en de burgemeester van Weert. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 oktober 2002 heeft de burgemeester van Weert (hierna: de burgemeester) geweigerd aan appellant een vergunning te verlenen voor het exploiteren van een coffeeshop op de [locatie] te Weert. Bij besluit van 19 december 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 juli 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 30 oktober 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend. Bij brief van 26 februari 2004 heeft de burgemeester een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan appellant toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2004, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J.P.M. Stribos, ambtenaar bij de gemeente, is verschenen. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder D, van de Overlastverordening Horeca (hierna: de Verordening), voorzover hier van belang, is de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan, waar het betreft voor publiek toegankelijke inrichtingen zoals bedoeld in artikel 221 van de Gemeentewet. Ingevolge artikel 2 van de Verordening is het verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan. In artikel 6, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat het bevoegde bestuursorgaan de vergunning onder meer kan weigeren, indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed. 2.2. De burgemeester heeft zich bij de beslissing op bezwaar van 19 december 2002, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, onder meer op het standpunt gesteld dat met de vestiging van een coffeeshop in het pand aan de [locatie] te Weert het woon- en leefklimaat in de omgeving op ontoelaatbare wijze wordt aangetast. Volgens de burgemeester is het zuidelijk deel van de [locatie] – waar de horeca-inrichting van appellant is gelegen – de laatste jaren achteruit gegaan en kwetsbaar door leegstand van diverse winkels. Voorts staat vast – en wordt door appellant ook niet weersproken – dat in de directe omgeving van de inrichting van appellant harddrugs verhandeld worden. De burgemeester heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in de Beleidsvisie Gemeenteraad Weert 2002-2006 het maximaal aantal coffeeshops in de binnenstad is teruggebracht tot twee, en dat er in Weert reeds twee coffeeshops aanwezig zijn, zodat het maximum aantal wordt overschreden indien de vestiging van de coffeeshop van appellant zou worden toegelaten. De rechtbank heeft deze standpunten onderschreven. 2.3. Anders dan appellant heeft betoogd heeft de rechtbank terecht overwogen dat de door de gemeenteraad van Weert vastgestelde Beleidsvisie Gemeenteraad Weert 2002-2006, en met name het daarin opgenomen maximum van twee coffeeshops, niet kennelijk onredelijk is. Ten aanzien van het betoog van appellant dat niet vaststaat dat de gemeenteraad deze beleidsvisie tot beleid heeft verheven – wat daar ook van zij – heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester bij het nemen van de beslissing op bezwaar rekening mocht houden met het in voornoemde beleidsvisie opgenomen maximum van twee coffeeshops. Gelet hierop faalt dit betoog. 2.4. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat het betoog van appellant dat de burgemeester zich bij de beoordeling van de omstandigheden en belangen ter plaatse laat leiden door vermoedens, welke niet door feiten zijn onderbouwd, geen zodanige bijzondere omstandigheden oplevert dat de burgemeester daarin aanleiding had moeten vinden om het bezwaar gegrond te verklaren. Hoewel het in het onderhavige geval gaat om een toekomstige vestiging, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich mocht laten leiden door door hem te verwachten ontwikkelingen ter plaatse. In tegenstelling tot hetgeen appellant betoogt heeft de burgemeester deze verwachting deugdelijk onderbouwd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat gelet op het vorenstaande en gelet op het feit dat het maximum aantal coffeeshops reeds was bereikt, niet kan worden gezegd dat de burgemeester niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vergunning voor de exploitatie van een coffeeshop te weigeren. 2.5. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Zwemstra Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004 91-426.