Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1271

Datum uitspraak2004-05-28
Datum gepubliceerd2004-06-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/090244-02 VEV
Statusgepubliceerd


Indicatie

voedingssupplementen, Fat & Burn, partiele vrijspraak, veroordeling


Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden Sector strafrecht VERKORT VONNIS Uitspraak: 28 mei 2004 Parketnummer: 17/090244-02 VONNIS van de economische politierechter, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte: [A] B.V., gevestigd te [adres] De economische politierechter heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 14 mei 2004. Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. A.H. Lanting, advocaat te Leeuwarden, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. TELASTELEGGING Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd. ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het willekeurig heeft gehandeld door uitsluitend verdachte, die slechts distributeur is van de gewraakte producten, te dagvaarden en niet de andere betrokkenen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de beslissing voorlopig alleen verdachte te vervolgen, hierop is gebaseerd dat verdachte deze producten op de markt bracht en daarmee direct de gezondheid of de veiligheid van de mens in gevaar heeft gebracht. Voorts heeft hij verklaard dat hij zich nog beraadt op vervolging van de leverancier van de grondstoffen voor het product. De economische politierechter overweegt dat niet kan worden aanvaard dat verdachte louter distributeur van de producten was, nu haar bedrijfsomschrijving in het handelsregister luidt: "Groothandel in en fabricage van natuurvoeding. Reclame en marketingactiviteiten". Van louter optreden als distributeur is ook niet gebleken. De beslissing betreffende het al dan niet vervolgen van verdachten is voorbehouden van het openbaar ministerie. Blijkens hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd, is geen sprake van willekeurig handelen en er zijn dan ook geen gronden voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van deze verdachte. PARTIËLE VRIJSPRAAK De verdachte moet van het primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de economische politierechter dit niet bewezen acht. NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN De economische politierechter overweegt als volgt. In deze zaak is aan verdachte telastegelegd dat zij -kort gezegd- eetwaren heeft verhandeld die door hun ondeugdelijkheid de gezondheid van de mens in gevaar konden brengen of die ongeschikt zijn voor gebruik. De ondeugdelijkheid althans ongeschiktheid bestonden volgens de officier van justitie daarin, dat de eetwaren een te hoog gehalte benzo(a)pyreen bevatten. Benzo(a)pyreen behoort tot de polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) en geldt als een indicator, bij het aantreffen waarvan mag worden aangenomen dat ook andere PAK's aanwezig zijn. Benzo(a)pyreen is zeer gevaarlijk voor de mens omdat het kankerverwekkend is en genotoxisch, ofwel het verandert het genetisch materiaal. PAK's komen voor in oliën en vetten alsmede op granen, fruit en groenten. PAK's kunnen voorts worden gevormd bij het bereiden van voedsel door bakken, grillen, roosteren of roken. PAK's worden ook ingeademd nadat zij in de lucht zijn gebracht door verkeer en industrie, tabaksrook, bosbranden, open haarden of vulkaanerupties. PAK's komen ook voor in het drinkwater. Er bestaat geen nationaal of Europeesrechtelijk wettelijk maximum voor het gehalte benzo(a)pyreen in eetwaren. Louter bij het gebruik van aromastoffen in eetwaren geldt de wettelijke eis dat de gerede eetwaren maximaal 0,03 (g 3,4 benzopyreen per kg product bevatten, maar dit doet zich hier niet voor. Het Openbaar Ministerie heeft derhalve de bewijslast dat het voedingssupplement zodanig ondeugdelijk is dat het de gezondheid in gevaar kan brengen althans dat het ongeschikt is voor gebruik. Aan verdachte kan dus worden toegegeven dat geen harde wettelijke eis bestaat ten aanzien van het maximale gehalte benzo(a)pyreen. De economische politierechter overweegt echter dat de wetgever met de verboden in art. 18 Warenwet juist heeft bedoeld te waarborgen dat de consument wordt beschermd tegen waren die zijn gezondheid of veiligheid in gevaar kunnen brengen, in het bijzonder indien geen specifieke voorschriften zijn gegeven (M.v.T., TK, 1981-1982, 17 495, nr. 3, pag. 47). Blijkens pag. 48 van die M.v.T. mag van elke handelaar worden verwacht dat hij zich naar vermogen op de hoogte houdt van nieuwe ontwikkelingen, ook op het gebied van gezondheid en veiligheid, met betrekking tot producten in zijn branche. Hierbij dient de handelaar acht te slaan op waarschuwingen van de instanties die zijn belast met het toezicht op de naleving van de Warenwet. Dit brengt volgens de economische politierechter mee dat een eenmaal vastgesteld maximumgehalte bij verbeteringen in meet- en productietechnieken inderdaad naar beneden kan worden bijgesteld en dat ook producten dan moeten worden aangepast aan de laatste inzichten. Bij een zeer gevaarlijke stof als benzo(a)pyreen is hiertoe alle aanleiding. Ten aanzien van de ontwikkelingen op het gebied van gezondheid en veiligheid overweegt de economische politierechter dat zich bij de stukken een nieuwsbulletin bevindt van fabrikant VSP van september 2002. Hieruit blijkt dat Fediol, de Europese associatie van producenten van eetbare oliën, reeds in de jaren negentig een maximum aannam van 1 ppb (ofwel 1 (g per kilogram product). In 1999 heeft ook Unilever een maximum van 1 ppb benzo(a)pyreen voorgesteld. Grote fabrikanten van kindervoeding specificeerden in september 2002 maxima van 0,5 ppb benzo(a)pyreen. In ongeraffineerde oliën heeft VSP gehalten aangetroffen van 18 ppb, hetgeen zij significantly high noemt. In september 2002 stelt VSP dat zij twee jaren voordien haar raffinageproces zo heeft verbeterd dat zij thans kan waarborgen dat haar spijsoliën voldoen aan genoemde maxima. Dit verbeterde proces leidt tot een gemiddeld benzo(a)pyreengehalte van 0,0 (g/kg, bij een hoogste gemeten gehalte van 0,9 (g/kg. De Wetenschappelijke Commissie inzake Voedsel van de Europese Commissie heeft zelfs bedenkingen geuit tegen zulke berekeningen van virtually safe doses waarmee het maximaal toelaatbare gehalten benzo(a)pyreen in voedsel kan worden bepaald (Opinion on the risks to human health of Polycyclic Aromatic Hydrocarbons in food, SCF/CS/CNTM/PAH/29 Final van 4 december 2002). Deze Commissie stelt dat geen enkel gehalte veilig is en beveelt aan dat de blootstelling aan genotoxische en carcinogene stoffen -zoals PAK's- zo laag moet zijn als redelijkerwijs mogelijk is (as low as reasonably achievable; ALARA). De economische politierechter concludeert dat reeds vóór de data, genoemd in de telastelegging, het gevaar van benzo(a)pyreen door de industrie werd onderkend, dat reeds voor die data industriestandaarden bestonden die inhielden dat benzo(a)pyreen werd verwijderd tot maximaal 1 ppb -voor kindervoeding zelfs 0,5 ppb- zodat verwijdering tot die maxima ook redelijkerwijs mogelijk moet worden geacht. De economische politierechter concludeert voorts dat elk gehalte benzo(a)pyreen in voeding, hoe klein ook, gevaar oplevert voor de gezondheid. Indien elk gehalte benzo(a)pyreen gevaar oplevert, behoort toch enige normering te worden gesteld. Daarzonder zouden immers ook producten waarin slechts enkele picogrammen benzo(a)pyreen voorkomen, gevaarlijk of ongeschikt kunnen worden geacht, hetgeen handhavingsproblemen zou opleveren. Aan de hand van een rapport van het RIVM van november 2001 heeft de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) haar normen zodanig gesteld dat producten die meer benzo(a)pyreen bevatten dan de onderste meetgrens van 1 (g/kg, ongeschikt voor gebruik worden geacht. Bij gehalten tot 1,8 (g/kg wordt niet opgetreden om meetonzekerheden uit te sluiten. Bij nog hogere gehalten tot 2 (g/kg volgt een schriftelijke waarschuwing. Tussen 2 en 5 (g/kg volgt een boeterapport met dringend advies tot recall en boven 5 (g/kg volgt daarenboven een Europese rapid alert. De gehoorde deskundigen van de VWA hebben verklaard dat deze ondergrens van 1 (g/kg zodanig is vastgesteld dat deze in de praktijk haalbaar is maar geen schijnveiligheid geeft. De economische politierechter is van de praktische haalbaarheid en van de -relatieve- veiligheid van die normstelling overtuigd, gelet op het bulletin van VSP respectievelijk de rapporten van de Wetenschappelijke Commissie Voedsel en het RIVM. Niet kan worden gezegd dat deze handhavingsdrempels ten onrechte zijn gehanteerd nu de industrie deze norm kennelijk al eerder aanlegde. De verdediging heeft bestreden dat de meetmethode van de VWA juist is. De economische politierechter verwijst naar het arrest van de HR van 3 maart 1992, NJ 1992, 556. De HR achtte niet onbegrijpelijk de overweging van het Hof, inhoudend dat het geen reden had te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksresultaten van de Keuringsdienst van Waren, welke dienst een bijzondere ervaring heeft met betrekking tot onderzoeken als de onderhavige. Ook de economische politierechter neemt op basis van die ervaring de juistheid van de metingen aan. Naar de raadsman ter zitting heeft bevestigd, staat tegenover de metingen van de VWA geen namens verdachte opgemaakt TNO-rapport. Het wel door verdachte overgelegde rapport van een Italiaans laboratorium overtuigt de economische politierechter niet. Het verweer, inhoudend dat uit een brief van 20 november 2003 van deskundige In 't Veld aan PK Benelux BV blijkt dat de VWA de validering van haar meetmethode niet tijdig heeft afgerond, zodat de metingen aan de producten van verdachte van onwaarde zijn, acht de economische politierechter onvoldoende steekhoudend. Deskundige In 't Veld heeft ter zitting verklaard dat na afronding van de validering is gebleken dat de meetmethoden correct zijn geweest. Derhalve is achteraf vast komen te staan dat de metingen volgens een juiste methode zijn geschied. Geconcludeerd kan worden dat de door verdachte in de handel gebrachte producten blijkens de analyserapporten van de VWA ongeschikt waren voor gebruik. De gehalten benzo(a)pyreen in die producten stegen uit boven de grens van detectie en boven de maxima die al langer in de industrie werden gehanteerd. De economische politierechter is van oordeel dat verdachte dit had kunnen weten en hij wijst daartoe op het bulletin van VSP. Verdachte kan zich niet disculperen met een beroep op het analysecertificaat van haar voorman [B], nu daaruit niet blijkt van analyse van het gehalte benzo(a)pyreen. Indien verdachte, zoals namens haar is gesteld, zelf geen analyse uitvoert maar ervoor kiest zich te verlaten op de goede reputatie van haar leveranciers, blijft dit voor haar risico. Het beroep op afwezigheid van alle schuld gaat niet op. Dat ook andere levensmiddelen benzo(a)pyreen bevatten, is op zich geen reden om af te zien van handhaving ten aanzien van voedingssupplementen als de onderhavige. Van willekeurig handelen, waarbij alleen verdachte is getroffen, is geen sprake. Uit de stukken blijkt dat de VWA tegelijk met de producten van verdachte een tachtigtal andere voedingssupplementen heeft onderzocht en daartegen ook is opgetreden. Onjuist is de stelling dat de Nederlandse consument blijkens voornoemd ESF-rapport per dag circa 400 ng benzo(a)pyreen binnenkrijgt. Het rapport vermeldt op pag. 64 weliswaar een inname van 420 ng maar dienaangaande wordt verwezen naar tabel 2.3.1. Op pag. 16 wordt toegelicht dat deze waarde in de tabel een worst case scenario en een highest found contamination vertegenwoordigt. De gemiddelden liggen lager. Een en ander leidt tot de volgende bewezenverklaring. BEWEZENVERKLARING De economische politierechter acht telkens het subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat: 1. subsidiair verdachte op 10 september 2002 te [N], in de gemeente Skarsterlân, eetwaren, te weten voorverpakte voedingssupplementen, aangeduid als Fat & Burn nr. 3 (productiecode 202041), heeft verhandeld, namelijk heeft afgeleverd aan [H] B.V. en voorhanden heeft gehad, die ongeschikt waren voor gebruik, immers bleek bij onderzoek het in die voedingssupplementen aangetroffen gehalte benz(a)pyreen (ongeveer) 22,5 microgram per kilogram product te zijn; 2. subsidiair verdachte op 22 november 2002 te [N], in de gemeente Skarsterlân, eetwaren, te weten voorverpakte voedingssupplementen, aangeduid als Fat & Burn nr. 3 (productiecode: Lot 0206095), heeft verhandeld, namelijk heeft afgeleverd aan [H] B.V. en voorhanden heeft gehad, die ongeschikt waren voor gebruik, immers bleek bij onderzoek het in die voedingssupplementen aangetroffen gehalte benz(a)pyreen (ongeveer) 28,4 microgram per kilogram product te zijn; 3. subsidiair verdachte op 5 juli 2002 te Baarn, in de gemeente Baarn, eetwaren, te weten voorverpakte voedingssupplementen, aangeduid als Fat & Burn nr. 3 (productiecode: lot 202041), heeft verhandeld, namelijk heeft verkocht en heeft afgeleverd aan [C] en voorhanden heeft gehad, die ongeschikt waren voor gebruik, immers bleek bij onderzoek het in die voedingssupplementen aangetroffen gehalte benz(a)pyreen (ongeveer) 28,1 microgram per kilogram product te zijn; 4. subsidiair verdachte medio december 2002 te Breda, in de gemeente Breda, eetwaren, te weten voorverpakte voedingssupplementen, aangeduid als Fat & Burn nr. 2 Compositum XA-150 (productiecode: lot 0209128), heeft verhandeld, namelijk heeft verkocht en heeft afgeleverd aan [G] B.V. en voorhanden heeft gehad, die ongeschikt waren voor gebruik, immers bleek bij onderzoek het in die voedingssupplementen aangetroffen gehalte benz(a)pyreen (ongeveer) 9,5 microgram per kilogram product te zijn; 5. subsidiair verdachte op 6 juni 2002 en op 18 september 2002 te Rotterdam, in de gemeente Rotterdam, eetwaren, te weten voorverpakte voedingssupplementen, respectievelijk aangeduid als Fat & Burn America's nr. 1 Compositum XA-125 (productiecode CH nr. 01.086) en als Fat & Burn America's nr. 1 Compositum XA-125 (productiecode CH nr. 01.045), heeft verhandeld, namelijk heeft verkocht en heeft afgeleverd aan Drogisterij [G] en voorhanden heeft gehad, die ongeschikt waren voor gebruik, immers bleek bij onderzoek A. het in die voedingssupplementen, aangeduid als Fat & Burn America's nr. 1 Compositum XA-125 (productiecode CH nr. 01.086) aangetroffen gehalte benz(a)pyreen (ongeveer) 7,5 microgram per kilogram product, te zijn en B. het in die voedingssupplementen, aangeduid als Fat & Burn America's nr. 1 Compositum XA-125 (productiecode CH nr. 01.045), aangetroffen gehalte benz(a)pyreen (ongeveer) 11,7 microgram per kilogram product te zijn. De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de economische politierechter dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezene levert op de overtredingen: 1. subsidiair Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon 2. subsidiair Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon 3. subsidiair Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon 4. subsidiair Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon 5. subsidiair Het tweemaal plegen van: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon STRAFBAARHEID VERDACHTE De economische politierechter acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. STRAFMOTIVERING De economische politierechter neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister; - de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair telastegelegde tot een geldboete van € 4.000,00 waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, terzake het onder 2. primair telastegelegde tot een geldboete van € 4.000,00 waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, terzake het onder 3. primair telastegelegde tot een geldboete van € 4.000,00 waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, terzake het onder 4. primair telastegelegde tot een geldboete van € 4.000,00 waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en terzake het onder 5. primair telastegelegde tot tweemaal een geldboete van € 4.000,00 waarvan € 2.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. - het pleidooi van de raadsman. AD INFORMANDUM GEVOEGD FEIT De economische politierechter zal bij het bepalen van de strafsoort en de strafmaat geen rekening houden met het op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit, aangezien verdachte dit feit ontkent. Het desbetreffende feit is derhalve hiermee niet afgedaan. INBESLAGGENOMEN GOEDEREN De economische politierechter acht de inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de feiten met betrekking tot deze dozen Fat & Burn nr. 3 zijn begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De economische politierechter heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36b, 36c en 62 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18 van de Warenwet en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten. DE UITSPRAAK VAN DE ECONOMISCHE POLITIERECHTER LUIDT RECHTDOENDE: Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte telkens primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 A en B telkens subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake het onder 1 subsidiair telastegelegde tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 4.000,-- (zegge: vierduizend euro). Bepaalt, dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro) niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte ter zake het onder 2 subsidiair telastegelegde tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 4.000,-- (zegge: vierduizend euro). Bepaalt, dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro) niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte ter zake het onder 3 subsidiair telastegelegde tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 4.000,-- (zegge: vierduizend euro). Bepaalt, dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro) niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte ter zake het onder 4 subsidiair telastegelegde tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 4.000,-- (zegge: vierduizend euro). Bepaalt, dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro) niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte ter zake het onder 5A subsidiair telastegelegde tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 4.000,-- (zegge: vierduizend euro). Bepaalt, dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro) niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte ter zake het onder 5B subsidiair telastegelegde tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 4.000,-- (zegge: vierduizend euro). Bepaalt, dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro) niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen dozen Fat & Burn. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, economische politierechter, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2004. De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.