Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1490

Datum uitspraak2004-03-04
Datum gepubliceerd2004-10-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.002816.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 20 maart 2003 te Oosterhout en Breda, opzettelijk heeft vervoerd, - ongeveer 1020 gram van een materiaal bevattende cocaïne en - ongeveer 20.000 pillen bevattende MDMA en - ongeveer 14,27 kilo van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op 20 maart 2003 te Oosterhout en Breda opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 970 gram henneptoppen zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 14 augustus 2003 in de strafzaak onder parketnummer 02/001378-03 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1974, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 20 maart 2003 te Oosterhout en Breda, opzettelijk heeft vervoerd, - ongeveer 1020 gram van een materiaal bevattende cocaïne en - ongeveer 20.000 pillen bevattende MDMA en - ongeveer 14,27 kilo van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op 20 maart 2003 te Oosterhout en Breda opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 970 gram henneptoppen zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde overweegt het hof het navolgende. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij van een persoon, die hij enkele keren had ontmoet in café Surprise op het Leidseplein in Amsterdam en die hij niet anders kende dan bij zijn koosnaam “[betrokkene]”, op enig moment het verzoek kreeg om tegen betaling soft drugs te vervoeren van Breda naar Arnhem. Deze soft drugs zou hij bij het Centraal Station te Arnhem moeten afgeven aan een vriend van voornoemde [betrokkene], welke vriend verdachte niet kende. Verdachte heeft daarmee ingestemd. Verdachte heeft naar eigen zeggen vervolgens van deze [betrokkene] in Breda een rugtas ontvangen ten vervoer naar Arnhem. Door zich er onder deze omstandigheden niet van te vergewissen dat hetgeen hij aldus van deze voor hem vaag bekende persoon [betrokkene] ontving daadwerkelijk soft drugs waren, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hetgeen hij op 20 maart 2003 vervoerde hard drugs waren, zoals ook het geval bleek, te weten cocaïne en pillen bevattende MDMA. Met betrekking tot de amfetamine, aangetroffen in het autowiel in de kofferbak van de auto waarin verdachte reed, geldt het navolgende. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de genoemde hem vaag bekende [betrokkene] in de nacht voordat verdachte naar Arnhem zou vertrekken bij verdachte thuis in Diemen een autowiel heeft afgegeven met de vraag dit wiel, nu verdachte toch naar Arnhem ging, eveneens af te geven aan de vriend van [betrokkene], die verdachte bij het Centraal Station in Arnhem zou ontmoeten. Verdachte stemde daarmee in. [betrokkene] vertelde hem daarbij, aldus verdachte ter terechtzitting van het hof, dat de Arnhemse vriend in Amsterdam een lekke band had gehad en dat hij het wiel met de lekke band voor onbepaalde tijd in Amsterdam ter reparatie had achtergelaten. Nu de persoon aan wie verdachte op verzoek van [betrokkene] dit wiel moest afleveren dezelfde was aan wie hij in opdracht van [betrokkene] (soft) drugs zou gaan afleveren en bovendien [betrokkene] dat wiel niet gelijktijdig met de rugtas in Breda aan verdachte gaf, doch daar speciaal in de nacht voor naar verdachtes woning in Diemen kwam, had verdachte - nu toch de reden waarom bedoeld wiel van Amsterdam naar Arnhem moest worden gebracht niet aanstonds invoelbaar was en de plaats en het tijdstip waarop het wiel bij verdachte werd afgeleverd niet direkt voor de hand lag - rekening moeten houden met de mogelijkheid dat ook in dit wiel zich drugs zouden bevinden. Door onder deze omstandigheden na te laten een en ander nader te onderzoeken heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard niet alleen dat zich in dat wiel drugs bevonden, maar ook dat het hard drugs zouden zijn, hetgeen ook het geval bleek, te weten materiaal bevattende amfetamine. Aldus was verdachtes opzet ten minste in voorwaardelijke vorm er op gericht de in de bewezenverklaring onder 1. vermelde hard drugs te vervoeren. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opiumwet. Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van, naast een hoeveelheid soft drugs, een grote hoeveelheid hard drugs van verschillende soorten; -de omstandigheid dat hard drugs, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend; - de omstandigheid dat verdachte heeft gehandeld uit puur winstbejag. Beslissing ten aanzien van het beslag Bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezenverklaarde feiten is het in de beslissing als zodanig te noemen voorwerp in beslag genomen. Aangezien het geen voorwerp betreft dat vatvaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder de in de beslissing te noemen persoon in beslag is genomen, zal het hof de teruggave aan hem gelasten. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op artikel 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: 1: "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod", 2: "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast de teruggave van de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een personenauto, merk Ford Fiesta, aan de verdachte. Dit arrest is gewezen door Mr. Van Zon, als voorzitter Mrs. Brandenburg en Bergkotte, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Regina, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2004. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 06 tijd : 13.30 verdachte: [verdachte], geboren te [adres], op [geboortedatum] 1974, wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave Is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 14 augustus 2003 ter zake van: t.a.v. sub 1:"Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod", t.a.v. sub 2:"Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod"; veroordeeld tot: t.a.v. sub 1 en 2: 4 jr. gev.str. OV. MAV., boete ? 45.000,- subs. 360 dgn. hecht. OV., verbeurdverkl. i.b.g.