Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP1893

Datum uitspraak2004-06-01
Datum gepubliceerd2004-06-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers52598 KG RK 04-33
Statusgepubliceerd


Indicatie

verzoek ex artikel 33 WTBZ


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Civiel Recht Beslissing op verzoek ex artikel 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken In de zaak van: Mr. (verzoeker), advocaat en procureur, wonende te (woonplaats), verzoeker tegen belanghebbende, wonende te (woonplaats), belanghebbende, gemachtigde mr. J. Bos, advocaat te Amsterdam. Het procesverloop 1. Op 16 januari 2004 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een verzoek van mr. verzoeker, advocaat en procureur te plaats, ertoe strekkende vast te stellen en de tenuitvoerlegging te bevelen van de door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (verder: de Raad) op 18 november 2003 opgestelde begroting van een declaratie van mr. verzoeker voornoemd, gesteld ten name van belanghebbende, wonende te Amsterdam. 2. Mr. Verzoeker en belanghebbende zijn opgeroepen om op 1 april 2004 te worden gehoord. Mr. verzoeker alsmede belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. Bos, voornoemd, zijn ter zitting verschenen. 3. Mr. verzoeker heeft het verzoek toegelicht. Mr. J. Bos heeft namens belanghebbende verweer gevoerd aan de hand van pleitnotities, die in het dossier zijn gevoegd. De feiten 4. In de genoemde begroting van 18 november 2003 heeft de Raad een declaratie d.d. 10 oktober 1997 van mr. verzoeker aan belanghebbende begroot - voor zover vereist - op een bedrag van ? 15.000,-- inclusief BTW en verschotten wegens verrichte werkzaamheden in de periode 7 februari 1992 tot en met 25 maart 1997. 5. Uit de begrotingsbeslissing van de Raad blijkt dat belanghebbende voor haar weigering om de onderhavige declaratie te betalen primair van mening is dat mr. Verzoeker ten onrechte een honorarium in rekening heeft gebracht omdat zij er van uit mocht gaan dat mr. Vezoeker zijn onderhavige werkzaamheden verrichtte op basis van een toevoeging althans hij op toevoegingsbasis had kunnen procederen zoals in eerdere gevoerde procedures. Bovendien zou mr. Verzoeker de klachtbehandeling tegen de notaris hebben behandeld op basis van een no cure no pay afspraak. Voorts beroept belanghebbende zich op rechtsverwerking en daarnaast op verjaring. Bij zijn begroting heeft de Raad overwogen dat het oordeel omtrent deze bezwaren is voorbehouden aan de burgerlijke rechter en dat het beroep op rechtsverwerking en verjaring buiten zijn beoordelingsbevoegdheid valt. 6. Vervolgens begroot de Raad voor zover vereist - indien en voor zover het er voor moet worden gehouden dat belanghebbende bezwaren heeft tegen de aan de verschillende werkzaamheden bestede tijd, dan wel het door mr. Verzoeker in rekening gebrachte uurtarief - de declaratie d.d. 10 oktober 1997, waarvan begroting is verzocht, conform die declaratie. De stellingen 7. Mr verzoeker kan zich vinden in de begroting van de Raad en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. 8. Bij de behandeling ter terechtzitting heeft belanghebbende volhard bij haar bovengenoemde onder 5 vermelde bezwaren onder toevoeging daaraan dat mr. Verzoeker heeft nagelaten haar te informeren over een mogelijke toevoegingsaanvraag danwel om betalingsafspraken vast te leggen. De beoordeling 9. In deze zaak berust de weigering van belanghebbende de declaratie te betalen op haar hierboven onder 5. en 8. weergegeven stellingen, en niet op een verschil van mening over de hoogte van het gefactureerde bedrag. 10. De summiere procedure van de artikelen 32 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken - die in deze door verzoeker gevolgd wordt – is slechts bedoeld voor geschillen over de hoogte van de door de advocaat aan zijn cliënt berekende declaratie. Deze procedure is echter niet geschikt of bestemd voor de behandeling van verweren zoals die tussen partijen aan de orde zijn. De conclusie moet dan ook zijn dat verzoeker in deze de verkeerde rechtsgang heeft gekozen. 11. Nu het in dit geval niet slechts gaat om een onjuist inleidend processtuk (verzoekschrift in plaats van dagvaarding) maar om een procedure met een geheel ander karakter (summiere beoordeling door de voorzieningenrechter, uitmondend in een bevelschrift, in plaats van een dagvaardingsprocedure) acht de voorzieningenrechter de wisselbepaling van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hier niet van toepassing. 12. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat mr. Verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. De beslissing De voorzieningenrechter: Verklaart mr verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Deze beschikking is gegeven door mr. L.M. Croes, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2004.