Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP3214

Datum uitspraak2004-06-23
Datum gepubliceerd2004-06-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 04/1572 VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Wet Openbare Manifestaties (WOM). De burgemeester van Utrecht is bevoegd beperkingen en voorschriften te stellen en heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik gemaakt ten aanzien van de op 26 juni 2004 te Utrecht te houden demonstratie Pleuroparade. Verzoek om een voorlopige voorziening van Axiekomitee EuNEE afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT sector bestuursrecht nr. SBR 04/1572 VV Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen: Axiekomitee EuNEE, gevestigd te Utrecht, verzoekster, en de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder. 1. INLEIDING 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 26 mei 2004 waarbij verzoekster ter zake van de op 26 juni 2004 te houden demonstratie Pleuroparade op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Wet Openbare Manifestaties (WOM) beperkingen zijn opgelegd voor wat betreft de route, en waarbij tevens is aangegeven dat het niet is toegestaan om stil te blijven staan op cruciale kruispunten en wegen. 1.2 Het verzoek is op 18 juni 2004 ter zitting behandeld, waar verzoekster is verschenen bij [organisator] en [organisator], beiden wonende te Utrecht, bijgestaan door mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.Ch. van Doorn en I. Burgers, beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht, en P. Moes, werkzaam bij de politie, district Paardenveld. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten. 2.4 Op 27 april 2004 heeft ter zake van de geplande demonstratie op 26 juni 2004 een eerste overleg plaatsgevonden tussen een vertegenwoordigster van de gemeente Utrecht, twee politiefunctionarissen en twee leden van het Axiekomitee. Doel van het overleg was om te bespreken welke knelpunten er zijn en welke afspraken gemaakt kunnen worden. Vervolgens heeft op basis van een notitie van 13 mei 2004 een driehoeksoverleg plaatsgevonden. Op 18 mei 2004 heeft opnieuw overleg plaatsgevonden tussen een vertegenwoordigster van de gemeente Utrecht, twee politiefunctionarissen en drie leden van het Axiekomitee. Daarbij is door verweerder een alternatieve route voorgesteld, waarbij er op is gewezen dat het verkeer op de toegangswegen naar de binnenstad niet mag worden belemmerd omdat er dan een verkeerschaos ontstaat waaruit wanordelijkheden kunnen voortvloeien. Door verzoekster is aangegeven dat het hinderen van het verkeer juist bij deze demonstratie hoort en de gemeente niet heeft te bepalen welke route gelopen wordt. Nadien heeft verzoekster een kennisgeving van de demonstratie ingevuld en ingeleverd, waarna vervolgens het hier bestreden besluit is genomen. 2.5 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand zal kunnen houden. Het gaat er hierbij in het bijzonder om of verweerder bevoegd is beperkingen en voorschriften te stellen en vervolgens of ook in redelijkheid gebruik is gemaakt van deze bevoegdheid. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. 2.6 In artikel 2 van de WOM is bepaald dat de bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, slechts kunnen worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de WOM kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving van een voorgenomen betoging voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven. Een voorschrift, beperking of verbod kan op grond van het derde lid van artikel 5 van de WOM geen betrekking hebben op de inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens. 2.7 Ter motivering van zijn besluit heeft verweerder aangegeven dat in het belang van het verkeer kan worden ingestemd met de volgende route: Start Korte Minrebroederstraat, Oudkerkhof, Domstraat, Voetiusstraat, Servetstraat, Zadelstraat, Mariaplaats, de rechterkant van de Catharijnebaan (zodat de auto's er langs kunnen), bij verkeersplein Paardenveld rechtsaf over de Nieuwe Kade, Zandbrug, Asch van Wijckkade, Wijde Begijnestraat, Voorstraat, Witte Vrouwenstraat over de brug naar de Kleine Singel en eindigen in het Griftpark. Voorts is in het bestreden besluit aangegeven dat het niet is toegestaan om stil te blijven staan op cruciale kruispunten en wegen. 2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het startpunt van de demonstratie de Korte Minrebroederstraat (achter het stadhuis) is. Het punt dat partijen verdeeld houdt betreft de af te leggen route tussen de Mariaplaats en de Asch van Wijckkade. Verzoekster wenst hier een andere route af te leggen dan verweerder voorstaat, namelijk: Mariaplaats, Rijnkade, Catharijnekade (derhalve niet door door de tunnelbak van de Catharijnebaan), verkeersplein Paardenveld (helemaal rond), Weerdsingel WZ, Oudenoord, Kaatstraat, Hopakker, Asch van Wijckkade. Verzoekster beoogt met deze route goed in het zicht te lopen en goed bereikbaar te zijn voor omstanders. Het bemoeien van gemeente en politie met de invulling en route van demonstraties wordt door verzoekster gezien als een ingrijpende en gevaarlijke inperking van het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting. 2.9 Dat de in het bestreden besluit gegeven beperking voor wat betreft de route betrekking zou hebben op de invulling (lees: de inhoud) van de demonstratie, is de voorzieningenrechter voorshands op geen enkele wijze gebleken. Weliswaar zijn er van de zijde van verweerder opmerkingen omtrent de inhoud van de demonstratie gemaakt in verband met de voorgestane verkeershinder, maar hieraan kan niet de conclusie worden verbonden dat de door verweerder gestelde beperkingen zien op de inhoud van het door de demonstranten uit te dragen gedachtegoed. Van strijd met het bepaalde in het derde lid van artikel 5 van de WOM is derhalve naar voorlopig oordeel geen sprake. 2.10 Met betrekking tot de grief van verzoekster dat het haar ongeloofwaardig voorkomt dat de verkeersveiligheid in het geding is bij de door haar gewenste route, wordt voorshands het volgende overwogen. Hoewel overlast voor het verkeer inherent is aan het houden van een demonstratie, en verweerder het op zich nog wel overkomelijk acht dat een demonstratie een rondje maakt over het verkeersplein Paardenveld, acht verweerder het in het onderhavige geval zeer aannemelijk dat verzoekster zich op dit punt van de route niet zal (kunnen) houden aan de afspraak om op cruciale kruispunten en wegen niet stil te staan, mede gelet op de ervaringen die verweerder in het verleden heeft gehad met één van de organisatoren van de demonstratie. In dit verband heeft verweerder ook gewezen op de reactie van verzoekster op het gespreksverslag van 18 mei 2004: "(...) Het gaat ons niet om autootjes pesten. Het gaat ons in eerste instantie om de openbare ruimte terug te eisen en letterlijk de straat op te gaan voor verzet! Slechts een deel van het protest bestaat uit verzet tegen de auto en de olie-industrie. En dit verzet uit zich in de meest concrete zin richting auto: "U staat niet in de file, u bent de file". Het confronteren van de automobilist met zichzelf en de haastcultuur waarin deze persoon zich waarschijnlijk bevind. (...)" Bovendien acht verweerder de kans groot dat de kop van de stoet, gelet op de lengte van de demonstratie en de grootte van het verkeersplein, in zijn eigen staart zal bijten waardoor het direct verlaten van het verkeersplein problematisch kan worden. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder het naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat aan de door verzoekster voorgestane route in het belang van het verkeer de door verweerder aangegeven voorschriften en beperkingen dienen te worden gesteld. Dat naar het oordeel van verweerder voor het verkeer geen alternatieve routes zijn te bedenken indien het verkeersplein Paardenveld voor verkeer is afgesloten in verband met de demonstratie, is door verzoekster niet weersproken. Evenmin is door verzoekster weersproken dat, indien gedurende langere tijd de afsluiting van dat verkeersplein aan de orde is, er een verkeerschaos in de stad zal ontstaan, gelet op het toch al drukke auto- en busverkeer op de zaterdagmiddag. In dat verband heeft verweerder er - niet weersproken - op gewezen dat één van de verkeersaders die op het verkeersplein uitkomt, te weten de Amsterdamsestraatweg, al 12.000 tot 13.000 voertuigbewegingen per etmaal kent. Dat de door verweerder aangegeven route over de rechterkant van de Catharijnebaan (door de tunnelbak) voor de deelnemers aan de demonstratie onveilig zou zijn in die zin dat auto's achter op de demonstratie zouden kunnen inrijden, is de voorzieningenrechter op grond van de ter zitting door verweerder gegeven toelichting niet gebleken, nu het autoverkeer dat zich in dezelfde richting beweegt als de demonstratie bovenlangs via de Rijnkade en de Catharijnekade zal worden geleid, terwijl het autoverkeer dat de andere kant uit beweegt door een middenberm van de demonstranten gescheiden is. Dat de door verzoekster genoemde flessenhals, te weten de overgang van de Catharijnebaan naar de Nieuwe Kade, problemen zou kunnen opleveren bij het naleven van de aanwijzing van verweerder ter zake van het niet mogen stilstaan van de demonstratie, is de voorzieningenrechter evenmin gebleken, aangezien het bij genoemde flessenhals volgens verweerder niet gaat om een cruciaal kruispunt of cruciale weg. Tenslotte is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het aaneengesloten houden van de groep demonstranten niet door stilstaan op andere plekken dan op cruciale wegen en kruispunten kan worden bereikt. 2.11 Ter zake van het door verzoekster gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, daarbij wijzend op acties van d'Omtrapper, de Megafestatie, Reclaim The Streets, en de bezetting van de Daalse tunnel, wordt overwogen dat zowel vanwege het tijdsverloop (en de sedertdien gewijzigde verkeerssituatie) alsook vanwege het deels spontane (niet door een kennisgeving voorafgegane) karakter van deze acties niet gebleken is van gelijke gevallen. Dat bij de ter zitting door verzoekster genoemde Carnavalsoptocht en de intocht van Sinterklaas sprake zou zijn gelijke gevallen, is de voorzieningenrechter voorshands evenmin gebleken. Weliswaar heeft verzoekster aangegeven dat voor haar het feestelijke karakter van de Pleuroparade voorop staat maar daarmee is deze betoging nog niet op een lijn te stellen met voornoemde feestelijke optochten, nu deze optochten geen betoging zijn in de zin van de WOM. De grief van verzoekster dat deze optochten anders dan verzoekster wel over de busbaan mogen lopen, treft evenmin doel. Ook aan verzoekster is immers toestemming verleend om over een deel van de busbaan te lopen, te weten in de Voorstraat. 2.12 Met betrekking tot de eerst ter zitting geuite grief van verzoekster dat het op de door verweerder aangegeven route fysiek onmogelijk is om met een grote kar het zogenaamde Nijntje Pleintje te passeren, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster deze omstandigheid - zo daar inderdaad al sprake van zal zijn - geheel aan zichzelf te wijten heeft, door niet tijdig aan verweerder uitsluitsel te geven over de hoogte en de lengte van de voertuigen die van de demonstratie deel uitmaken. Ook ter zitting kon hierover, vanwege het spontane karakter van de betoging, nog geen uitsluitstel worden gegeven. In dit verband is ter zitting door verweerder de bereidheid uitgesproken om - tot op korte termijn voor de demonstratie - zich in te spannen de route voor verzoekster zo begaanbaar mogelijk te maken. Daartoe zal verzoekster zich dan wel voor nader overleg met verweerder dienen te verstaan. 2.13 Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de onder 2.5 gestelde vragen bevestigend dienen te worden beantwoord. 2.14 Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekster zijn derhalve ook geen termen aanwezig. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr.drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2004. De griffier: De voorzieningenrechter: A. Heijboer mr.drs. R. in 't Veld Afschrift verzonden aan partijen op: 5 5 SBR 04/1572 VV