Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP3414

Datum uitspraak2004-06-23
Datum gepubliceerd2004-06-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308589/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelburg (hierna: het college) geweigerd om de registratie van de naam- en geboortegegevens van appellant in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen.


Uitspraak

200308589/1. Datum uitspraak: 23 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Middelburg, tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 7 november 2003 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Middelburg. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelburg (hierna: het college) geweigerd om de registratie van de naam- en geboortegegevens van appellant in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen. Bij besluit van 24 februari 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 30 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door M.C. Janse, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e: a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand; b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan; c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld; e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend. Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Wet GBA – voorzover hier van belang – is degene die ingevolge deze afdeling in persoon verschijnt bij het college van burgemeester en wethouders, verplicht desgevraagd met het oog op de vaststelling van zijn identiteit een op hem betrekking hebbend document over te leggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. Ingevolge artikel 82, tweede lid, van de Wet GBA geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van het betreffende hoofdstuk. 2.2. Voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn (TK 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 13). In overeenstemming met dit uitgangspunt is in artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA bepaald dat het college voldoet aan het verzoek van een betrokkene de hem betreffende gegevens te verbeteren, indien deze feitelijk onjuist zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 mei 2004 in zaak no. 200306622/1 (www.raadvanstate.nl) kunnen in het licht van de hoge eisen van betrouwbaarheid waaraan in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen gegevens moeten voldoen, de gegevens van een ingeschreven persoon slechts onder omstandigheden – na overtuigend bewijs – worden gewijzigd, en uitsluitend indien daartoe een door de wet aangewezen geschikt document wordt overgelegd. 2.3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de geregistreerde gegevens onjuiste bescheiden ten grondslag liggen, omdat uit de overgelegde documenten niet kan worden afgeleid dat deze hemzelf betreffen. 2.4. De naam en het geboortejaar van appellant zijn geregistreerd in de basisadministratie op grond van een door hem onder ede afgelegde verklaring, die op deze punten overeenkwam met de door hem bij aankomst in Nederland bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst afgelegde verklaring. Vast staat dat appellant gedurende een aantal jaren in het maatschappelijk leven van deze gegevens gebruik heeft gemaakt, onder meer bij zijn huwelijk en bij de geboorte van zijn dochter. Bij brief van 8 april 2002 heeft appellant het college verzocht zijn in de basisadministratie geregistreerde geslachtsnaam en geboortejaar te wijzigen. Bij dit verzoek heeft appellant een paspoort en een geboorteakte overgelegd waarin een andere naam en een ander geboortejaar en een andere geboorteplaats zijn vermeld dan met betrekking tot hem zijn geregistreerd in de basisadministratie. 2.5. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat met de overlegging van de hiervoor genoemde bescheiden nog niet is aangetoond dat deze op appellant betrekking hebben. Ook eventueel onder ede af te leggen verklaringen van degenen die door appellant als zijn vader, broer en zus worden aangeduid, wier namen niet overeenkomen met de door appellant bij zijn komst naar Nederland en bij zijn inschrijving in de basisadministratie opgegeven familiegegevens, kunnen hiervoor in het licht van de daarmee strijdige van appellant zelf afkomstige, gegevens niet zonder meer het bewijs bieden. Gelet hierop heeft appellant niet aangetoond dat de in de basisadministratie geregistreerde gegevens onjuist zijn, zodat het college het wijzigingsverzoek ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA terecht heeft geweigerd. 2.6. Gelet op het vorenoverwogene en in aanmerking genomen dat vanwege de rechtbank geen getuigen waren opgeroepen, kan appellant niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank de zaak had moeten aanhouden toen ter zitting bleek dat de door appellant meegebrachte getuige, die door hem werd aangeduid als zijn vader, de Nederlandse taal niet machtig was en er geen tolk aanwezig was. Ook kan appellant niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten een deskundige in te schakelen om DNA-onderzoek te verrichten. Immers, mede gelet op het bepaalde in artikel 77, eerste lid, van de Wet GBA, ligt de bewijslast met betrekking tot de vaststelling van zijn identiteit in beginsel bij appellant. Er is geen grond om van dit uitgangspunt af te wijken, ook niet op grond van de uitlating van het college, dat DNA-bewijs zou worden geaccepteerd indien de identiteit van degenen die door appellant als zijn familieleden worden aangeduid genoegzaam komt vast te staan. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Zwart w.g. Matulewicz Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004 45-413.