Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP4280

Datum uitspraak2004-05-12
Datum gepubliceerd2004-06-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers109206
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 224 Rv heeft tot doel te voorkomen dat gedaagde de proceskosten niet kan verhalen op eiser (in het geval eiser bij vonnis is veroordeeld tot betaling van deze kosten), omdat eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten in het buitenland heeft en het vonnis niet in dat buitenland ten uitvoer kan worden gelegd. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 109206 / HA ZA 04-169 Datum vonnis: 12 mei 2004 Vonnis in de zaak van X, wonende te A, gemeente B, eiser, procureur mr. A.L. van Korlaar-van Blijenburgh, tegen 1. Y, wonende te C, gemeente B, 2. Z, wonende te C, gemeente B, gedaagden, procureur mr. M.F.G. Mulders. Eiser wordt hierna aangeduid als “X” en gedaagden samen als “Y”. Het verloop van de procedure Na het uitbrengen van de dagvaarding met producties zijn de volgende processtukken gewisseld: * een incidentele conclusie houdende vordering zekerheidstelling voor proceskosten, tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak; * een incidentele conclusie van antwoord. Daarop is in het incident vonnis bepaald. Het geschil in het incident 1. Y heeft voor alle weren verzocht om zekerheidstelling door X voor een bedrag ad in totaal € 14.150,00. Y stelt hiertoe dat X in een eerdere procedure tussen partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, ad respectievelijk € 4.197,47 en € 2.957,37 en dat X voormelde bedragen onbetaald heeft gelaten. Y verzoekt thans zekerheidstelling ten titel van schadevergoeding, wegens schade door non-betaling van X van genoemde proceskosten ad in totaal € 7.154,84, alsmede zekerheidsstelling door X voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in de onderhavige procedure veroordeeld zou kunnen worden, door hem begroot op € 6.900,00. 2. Y voert aan dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat het, in geval van een veroordeling, onmogelijk zal zijn om de proceskosten en schadevergoeding (in Nederland) op X te verhalen. Y merkt voorts op dat er geen redenen aanwezig zijn om X niet als vreemdeling aan te merken en hij verwijst hierbij naar de strekking van artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (de rechtbank begrijpt artikel 224 Rv) en het belang dat dit artikel beoogt te beschermen. 3. X heeft in het incident gemotiveerd verweer gevoerd. De beoordeling van het incident 4. Y baseert zijn verzoek op artikel 224 Rv. Artikel 224 Rv luidt - voor zover relevant- : “ 1. Allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen (...) zijn verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. 2. Geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat: (...) c. indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn; (...)” 5. Y heeft in de toelichting op zijn verzoek de nadruk gelegd op het feit dat er geen sprake is van de situatie zoals bedoeld in lid 2 sub c van genoemd artikel, zodat er in de onderhavige zaak wel een verplichting voor X zou bestaan om zekerheid te stellen. 6. Y gaat in zijn stelling echter voorbij aan hetgeen in de aanhef van artikel 224 Rv is opgenomen, namelijk dat het artikel ziet op hen die geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Y stelt hiertoe slechts dat er in het onderhavige geval geen reden is om X níet als vreemdeling aan te merken. Y heeft deze onderbouwd door te verwijzen naar de strekking van artikel 224 Rv en het belang dat door dit artikel wordt beschermd. 7. Artikel 224 Rv heeft tot doel te voorkomen dat gedaagde de proceskosten niet kan verhalen op eiser (in het geval eiser bij vonnis is veroordeeld tot betaling van deze kosten), omdat eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten in het buitenland heeft en het vonnis niet in dat buitenland ten uitvoer kan worden gelegd. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Y heeft niet nader gemotiveerd waarom X als ‘vreemdeling’ aangemerkt zou moeten worden, dat wil zeggen zonder woonplaats in Nederland zoals bedoeld in artikel 1:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel zonder gewone verblijfplaats in Nederland in de zin van artikel 2 Rv, zodat deze stelling als onvoldoende gemotiveerd wordt gepasseerd. 8. Mocht X in de hoofdzaak worden veroordeeld in de proceskosten, dan kan Y het vonnis houdende de proces-kostenveroordeling op grond van artikel 430 Rv ten uitvoer leggen. Het feit of X al dan niet over voldoende middelen beschikt om eventueel aan zijn verplichting tot betaling van de proceskosten dan wel schadevergoeding te voldoen, doet thans niet ter zake. 9. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat Y zijn incidentele vordering onvoldoende heeft gemotiveerd en dat deze afgewezen moet worden. 10. Iedere verdere beslissing, waaronder die met betrekking tot de proceskosten, zal worden aangehouden. De beoordeling van de hoofdzaak 11. Er zal een comparitie van partijen worden belegd om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Daarbij kan de mogelijkheid van doorverwijzing naar een mediator aan de orde komen. Voor de comparitie is twee uur uitgetrokken. 12. De partijen wordt verzocht de stukken waarop zij tijdens de comparitie een beroep willen doen, uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe te zenden. 13. Ter bevordering van een voortvarende afwikkeling van de procedure moeten de partijen erop voorbereid zijn dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis, bijvoorbeeld tot een bewijsopdracht of deskundigenonderzoek, kan wijzen overeenkomstig art. 232, tweede lid, aanhef en onder a, Rv. 14. Ter comparitie kan aan de orde komen wie de partijen eventueel als deskundige(n) benoemd willen zien. 15. Hoger beroep van dit vonnis staat slechts open tegelijk met dat van het eindvonnis (art. 337, tweede lid, Rv.). 16. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. De beslissing De rechtbank: In het incident wijst de vordering af; bepaalt dat tegen dit vonnis geen hoger beroep kan worden ingesteld dan tegelijk met dat tegen het eindvonnis in de hoofdzaak; houdt verder iedere beslissing aan. In de hoofdzaak bepaalt dat de partijen, vergezeld van hun advocaten, voor de rechtbank (mr. G. Noordraven) zullen verschijnen in het Paleis van Justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 om inlichtingen over de zaak te geven en te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (in beginsel op een vrijdag), verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni 2004 tot en met augustus 2004, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald, bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen, bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd, bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig zullen zijn, verzoekt de tijdige toezending van de stukken zoals onder 12. bedoeld, verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis, houdt iedere verdere beslissing aan. Gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op woensdag 12 mei 2004. de griffier de rechter