Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP4539

Datum uitspraak2004-06-25
Datum gepubliceerd2004-06-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers112420 / KG ZA 04-418
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

verbod verwijdering leerlingen van het h.a.v.o.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH VONNIS IN KORT GEDING Zaaknummer : 112420 / KG ZA 04-418 Datum uitspraak: 25 juni 2004 Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak van: 1. [e[eiser su[eiser sub 1] sub 1], 2. [[eiser sub 2] sub 2], 3. [eiser sub 3], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van eisers sub 1 en 2, allen wonende te 's-Hertogenbosch, eisers bij exploot van dagvaarding van 22 juni 2004, procureur mr. J.A.A. van de Westelaken, tegen: de stichting DS. PIERSON STICHTING VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS, gevestigd te 's-Hertogenbosch, gedaagde bij gemeld exploot, in persoon verschenen. Partijen zullen hierna onder meer worden aangeduid met "[eisers].", "[eiser sub 1]", "[eiser sub 2]", "[eiser sub 3]" en "het Piersoncollege". 1. De procedure 1.1.[eisers]. hebben in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven. 1.2. De procureur van [eisers]. heeft, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. E.P.M. Smit, de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities met producties. 1.3. Het Piersoncollege heeft bij monde van [gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde], verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hen overgelegde producties. 1.4. Ter terechtzitting was tevens aanwezig de leerplichtambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, de heer S. Ibnoujala, die als informant is gehoord. 1.5. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd. 2. De feiten 2.1. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vormen een eeneiige tweeling, geboren op 13 mei 1987. Zij staan respectievelijk sedert september 1999 en september 1998 ingeschreven als scholieren bij het Piersoncollege, alwaar zij thans het vierde leerjaar van het hoger algemeen voortgezet onderwijs volgen. 2.2. Op basis van hun huidige schoolresultaten, zullen [eiser sub 2] en [eiser sub 1] overgaan naar het vijfde leerjaar van het havo. 2.3. Met betrekking tot ieder van de jongens heeft zich een aantal incidenten voorgedaan. 2.4. In onderling overleg besloten een onderzoek naar het gedrag van [eiser sub 1] uit te laten voeren door een ontwikkelingspsychologe bij het Observatorium "De Rietlanden" te 's-Hertogenbosch. Dit onderzoek bestond uit onder meer uit observaties, een psychologisch onderzoek, een capaciteitenonderzoek en een dossieronderzoek. Het resultaat is neergelegd in een rapport gedateerd 12 mei 2004. 2.5. Op basis van voornoemd onderzoek heeft de onafhankelijke Commissie van Onderzoek geadviseerd om [eiser sub 1] het havo af te laten ronden op een reguliere school en wel het Piersoncollege. 2.6. Bij brief van 19 juni 2004 heeft het Piersoncollege aan [eiser sub 3] de definitieve verwijdering van [eiser sub 2] aangekondigd, alsmede geadviseerd om [eiser sub 1] met ingang van het schooljaar 2004-2005 in te schrijven bij een ander school voor voortgezet onderwijs. 3. Het geschil 3.1. [eisers]. vorderen in dit kort geding, kort weergegeven, 1. Het Piersoncollege te gebieden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de toegang te (blijven) verschaffen tot het bij het Piersoncollege tot dusverre gegeven onderwijs; 2. Het Piersoncollege te verbieden om [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de toekomst, in strijd met het advies van de leerplichtambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch van school te verwijderen; 3. Het Piersoncollege te gebieden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een ander dan [gedaagde] als coördinator van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan te wijzen; 4. Alles onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00; 5. Het Piersoncollege te veroordelen in de kosten van dit geding. 3.2. [eisers]. leggen daaraan het navolgende ten grondslag. Zij hebben een spoedeisend belang bij hun vordering. Het Piersoncollege weet dat beide jongens met ingang van het volgend schooljaar niet meer leerplichtig zijn en maakt derhalve gebruik van de mogelijkheid (een van) hen te verwijderen zonder de verplichting om voor een andere, vervangende school te hoeven zorgen. Verwijdering van school, mede gelet op het feit dat de officiële inschrijvingstermijn bij andere scholen voor voortgezet onderwijs inmiddels is verstreken, betekent dat [eiser sub 2] en [eiser sub 1] ernstig rekening dienen te houden met een definitief einde van hun schoolcarrière. Nog afgezien van het feit dat het voornemen tot verwijdering niet wordt gedragen door de feiten, dient de verwijdering, mede na het wegen van de wederzijdse belangen als onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig dient te worden aangemerkt. Met betrekking tot [eiser sub 2] zijn de afgelopen vijf schooljaren niet of nauwelijks gesprekken gevoerd tussen zijn [eiser sub 3] en het Piersoncollege. Er is geen sprake van ernstige incidenten.Ten aanzien van [eiser sub 1] zijn de eerste drie leerjaren van het havo zonder problemen verlopen. In de eerste helft van het schooljaar 2003-2004 is [eiser sub 1] gaan puberen, doch hebben zich geen noemenswaardige incidenten voorgedaan. Hij heeft in zijn leven veel nare dingen meegemaakt die voor een kind eigenlijk te zwaar zijn om te kunnen dragen. Het gedrag van [eiser sub 1] is verbeterd, nadat hij vier weken onder begeleiding van het observatorium "De Rietlanden" heeft gestaan. 3.3. Het verweer van Piersoncollege tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer. Het spoedeisend belang aan de zijde van [eisers]. ontbreekt. Het bestuur van het Piersoncollege is voornemens [eiser sub 2] van school te verwijderen wegens aanhoudend wangedrag, waarvan de inspectie en de leerplichtambtenaar inmiddels in kennis zijn gesteld. Van de zijde van die beide instanties zijn geen afkeurende geluiden vernomen. Naar aanleiding van een reeks incidenten in het huidige schooljaar, de uitgebreide gespreksvoering hierover met [eiser sub 1], [eiser sub 2] en hun [eiser sub 3] waarbij zichtbare, dan wel overtuigende verbetering uitblijft, alsook de druk die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op personeelsleden leggen, wordt ingrijpen door het bestuur van het Piersoncollege noodzakelijk geacht. Er is geen verbetering in het gedrag van [eiser sub 2] en het Piersoncollege loopt tegen de grens aan wat dienaangaande van haar verwacht kan worden. Op 16 december 2003, 4 maart 2004 en 2 juni 2004 zijn met betrekking tot het gedrag van [eiser sub 2] brieven gestuurd aan zijn [eiser sub 3]. De schoolleiding van het Piersoncollege heeft kennis genomen van het advies en de aandachtspunten die het Observatorium heeft geformuleerd in mei 2004. Ten aanzien van [eiser sub 1] was al een intern begeleidingstraject ingezet vanaf najaar 2003, bestaande uit gespreksvoering en begeleiding via de orthopedagoge, wat heeft geleid tot externe begeleiding via het Herlaarhof en onderzoek en observatie via het Observatorium. Gedurende deze periode is het gedrag van [eiser sub 1] licht verbeterd ten opzichte van de periode najaar 2003- begin 2004, maar de feiten laten zien dat ook zijn betrokkenheid bij incidenten groot is. Uit de aandachtspunten blijkt dat in het geval van [eiser sub 1] een uitgebreid een intensieve begeleiding in het reguliere onderwijs nodig wordt geacht. Gezien de ervaringen van het Piersoncollege met het begeleiden van [eiser sub 1] onderkent de school de wenselijkheid van het voorgestelde begeleidingstraject, doch een dergelijk intensieve begeleiding is gezien de beschikbare en personele middelen niet mogelijk op het Piersoncollege. Het is juist dat de formele inschrijvingstermijn van scholen is verstreken, doch dat betekent niet dat [eiser sub 2] en [eiser sub 1] zich niet meer zouden kunnen inschrijven. Het Piersoncollege heeft het gevoel dat [eiser sub 3] niet achter de school staat en de kinderen hierin sterkt, hetgeen een zware wissel trekt op draagkracht van het personeel. 3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. In de omstandigheid dat vanaf 28 juni a.s. een afsluitende toetsperiode zal plaatsvinden en de druk van de beslissing omtrent de verwijdering van het Piersoncollege voor [eiser sub 2] en [eiser sub 1] een negatief effect op hun functioneren kan hebben is op zich zelf een voldoende spoedeisend belang gelegen. Ten aanzien van de vordering onder 1: 4.2. Het bestuur van het Piersoncollege heeft toegezegd dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het huidige schooljaar mogen afmaken. Bij dit onderdeel van de vordering is derhalve geen belang meer aanwezig, zodat de gevraagde voorziening moet worden geweigerd Ten aanzien van de vordering onder 2: Met betrekking tot [eiser sub 1]: 4.3. Het Piersoncollege is niet voornemens om [eiser sub 1] te verwijderen. Men wil het juist met hem nog eens proberen, in een setting waarbij hij niet onder invloed van [eiser sub 2] staat (ten aanzien van wie wel het voornemen tot verwijdering bestaat), onder de voorwaarde dat [eiser sub 1] voldoende meewerkt en de mogelijkheden van haar zelf niet worden overstegen. Het is niet zo dat het Piersoncollege er reeds bij voorbaat van uit gaat dat aan die voorwaarde niet zal worden voldaan of dat men [eiser sub 1] daartoe geen reële gelegenheid wil geven. 4.4. Iets anders is of het Piersoncollege een groot vertrouwen in de goede afloop daarvan heeft. [eiser sub 1] heeft immers veel krediet opgebruikt en er zijn geen aanwijzingen voor het Piersoncollege dat [eiser sub 1] zijn gedrag in de toekomst aanmerkelijk zal verbeteren. Het is vanuit die optiek dat men kennelijk aan hem en zijn [eiser sub 3] heeft geadviseerd een andere school in overweging te nemen omdat het verwijderen van [eiser sub 1] in de loop van het schooljaar nadeliger is dan het overstappen aan het begin van een nieuw schooljaar. Die keus is echter aan [eiser sub 1] en zijn [eiser sub 3]. 4.5. Voorzover [eiser sub 1] en zijn [eiser sub 3] hebben beoogd met toewijzing van dit onderdeel van de vordering zekerheid voor [eiser sub 1] scheppen dat hij niet zal worden verwijderd (en zich op zijn studie kan toeleggen in een "ontspannen sfeer"), kan dit reeds niet tot succes leiden omdat dit te ver zou gaan en het Piersoncollege te veel in haar instrumentarium om haar gezag te handhaven zou beperken. Niet onbelangrijk is daarbij dat, blijkens het rapport van het Observatorium De Rietlanden van 12 mei 2004, [eiser sub 1] enerzijds moeite heeft gezag te aanvaarden en anderzijds juist een structuur moet worden geboden die zorgt voor een strikte, consequente, rechtvaardige maar niet hardvochtige discipline. De mogelijkheid tot definitieve verwijdering is het sluitstuk van de gezagshandhaving door een school, die daarom niet reeds nu voor een toekomstige termijn in zijn algemeenheid aan de school kan worden ontzegd. In het geval van [eiser sub 1] zou een inperking van de mogelijkheden van het Piersoncollege zelfs tegendraads werken. Met betrekking tot [eiser sub 2]: 4.6. Vooropgesteld wordt dat tussen een school als het Piersoncollege en een leerling (en zijn ouders, voogden of verzorgers) een contractuele relatie bestaat. De inhoud van die relatie wordt bepaald door wettelijke bepalingen, die op die relatie betrekking hebben, en individuele afspraken die door partijen zijn gemaakt. Voorts wordt deze relatie bepaald door de regelingen die de school heeft opgesteld en waaraan de leerling door aanvaarding of wetsbepaling aan gebonden is. Tenslotte wordt de relatie beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. 4.7. Voor wat betreft de verwijdering van een leerling van het Piersoncollege geldt in de eerste plaats dat het Piersoncollege aan de voorwaarden moet voldoen die de wet daaraan stelt. Het gaat dan, naast hetgeen in artikel 27 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs is bepaald, met name om de artikelen 16a en 16b van het Besluit Dagscholen v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o. Deze bepalingen houden in dat het bevoegd gezag tot definitieve verwijdering kan besluiten nadat de betrokken leerling (en diens ouders, voogden of verzorgers) in de gelegenheid is geweest hierover te worden gehoord. Voorafgaand overleg met de inspectie is verplicht, hetgeen er mede toe strekt na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen. Volgens het bepaalde in artikel 16b kan, nadat het besluit uiteindelijk is genomen, binnen dertig dagen om herziening van het besluit worden gevraagd, welke procedure ook weer met waarborgen is omkleed. 4.8. Ten aanzien van [eiser sub 2] is deze procedure thans ingezet maar nog geenszins voltooid. Het ligt daarom voor de hand de afloop daarvan af te wachten alvorens via de voorzieningenrechter een tussentijdse ingreep te vragen. Voor een dergelijk ingreep is uitsluitend plaats indien er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, zoals apert misbruik van bevoegdheden door de school of zeer bijzondere omstandigheden aan de zijde van de leerling of diens ouders/verzorgers, die meebrengen dat de afloop van die procedure niet kan worden afgewacht. 4.9. Met betrekking tot [eiser sub 2] is daartoe aangevoerd dat de spanningen hem te groot worden en dat hij gebaat is bij de mogelijkheid de toetsweek en het komend schooljaar in een ontspannen sfeer af te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn die omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg om een doorkruising van de besproken procedure te rechtvaardigen. Aan te nemen valt dat er bij elke leerling, ten aanzien van wie het besluit dreigt te worden genomen tot definitieve verwijdering, spanningen zullen optreden en die zullen het leveren van goede studieprestaties in het algemeen niet bevorderen. Aangenomen moet daarom worden dat dergelijke omstandigheden in de wettelijke regeling zijn voorzien. 4.10. Dat het Piersoncollege apert misbruik van bevoegdheid zou maken is niet aannemelijk geworden. Zijdens het Piersoncollege is een lijst overgelegd met incidenten met betrekking tot [eiser sub 2] die aangeeft dat hij 10 keer is verwijderd uit de les en twee keer geschorst. Onderdeel daarvan was zelfs dat hij gedurende een periode van vier weken buiten de klas was geplaatst bij de lessen economie. Daarvan staat weliswaar vast dat dit mede op initiatief van [eiser sub 2] zelf is gebeurd, maar dat doet dit voorval nog niet in zijn voordeel omslaan. Voorts is zijdens [eiser sub 2] aangegeven dat er op elk van de betrokken punten een weerwoord van [eiser sub 2] mogelijk is en dat ernst van de situatie telkens wordt betwist, maar dat overtuigt, gelet op de hoeveelheid van de voorvallen, niet. In ieder geval is niet thans op voorhand aannemelijk dat het Piersoncollege op al die punten ongelijk heeft. Daarmee is apert misbruik van bevoegdheid evenmin aannemelijk geworden. 4.11. Het bovenstaande leidt derhalve tot de conclusie dat de vordering ten aanzien van [eiser sub 2] eveneens moet worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering onder 3: 4.12. [eisers]. hebben geen feiten en omstandigheden gesteld die toewijzing van dit onderdeel van de vordering zouden kunnen rechtvaardigen. Bij gebreke van een deugdelijke grondslag zijn zij in dat onderdeel mitsdien niet-ontvankelijk in hun vordering. Tenslotte: 4.13. Wellicht ten overvloede merkt de rechter op dat hij uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen de indruk heeft gekregen dat [eiser sub 2] en [eiser sub 1], (om welke - op zich wellicht zeer begrijpelijke - reden dan ook, de aard daarvan doet hier verder niet terzake) op school de grenzen van het gezag van de school opzoeken en dit telkens nadrukkelijk ter discussie stellen. In die opstelling lijken zij in ieder geval door [eiser sub 3], die haar eigen opstelling jegens de school als "wellicht best lastig" heeft gekwalificeerd, te worden gesteund. Op die manier wordt het voor de school - zacht uitgedrukt - erg moeilijk die structuur en discipline te bieden die, zoals boven al aangegeven, het Observatorium van de Rietlanden voor [eiser sub 1] heeft geadviseerd. Een werkbare basis voor een goed functioneren van de leerling en de school kan pas dan bestaan indien in de relatie school - leerling - ouder/verzorger de vanzelfsprekendheid van het gezag van de school over de leerling als uitgangspunt wordt genomen. Daartoe is uiteraard nodig dat de ouder/verzorger vertrouwen in de school (leiding, leerkrachten) heeft. Ontbreekt dat vertrouwen fundamenteel dan lijkt een afscheid van de school aangewezen in ieders belang. 4.14. [eisers]. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. 5. De beslissing De voorzieningenrechter: wijst de vorderingen af; veroordeelt [eisers]. in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op € 944,00, waarvan € 703,00 salaris procureur en € 241,00 verschotten. Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. Zaaknummer 112420 / KG ZA 04-418 inzake [eisers]. / DS. Piersoncollege stichting voor voortgezet onderwijs - 6 -