Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP4625

Datum uitspraak2004-06-30
Datum gepubliceerd2004-06-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304745/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 april 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de staatssecretaris) op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: de Regeling) aan appellante een tegemoetkoming toegekend op basis van getaxeerde teeltplanschade ten bedrage van ƒ 1.202.537,00/€ 545.687,50 en opruimingskosten ten bedrage van ƒ 7.140,00/€ 3.239,99.


Uitspraak

200304745/1. Datum uitspraak: 30 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (appellant), 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agri Delta Products B.V.", gevestigd te Nieuw-Beijerland (appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 13 juni 2003 in het geding tussen: appellante en de Staatssecretaris (thans: de Minister) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 april 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de staatssecretaris) op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: de Regeling) aan appellante een tegemoetkoming toegekend op basis van getaxeerde teeltplanschade ten bedrage van ƒ 1.202.537,00/€ 545.687,50 en opruimingskosten ten bedrage van ƒ 7.140,00/€ 3.239,99. Bij besluit van 11 januari 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard met betrekking tot niet eerder meegerekende schade aan 4 ha bloemkool, herfst laat, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 januari 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank). Appellante heeft haar beroep aangevuld bij brief van 13 februari 2001. Bij besluit van 21 juni 2002 heeft de staatssecretaris op grond van artikel 10 van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) de aan appellante toegekende tegemoetkomingen in de schade aan de spinazie, spruitkool en bloemkool, vroege herfstteelt, lager vastgesteld, de toekenning van de tegemoetkoming in de schade aan de bloemkool, late herfstteelt, ingetrokken, en de motivering ten aanzien van de tegemoetkoming in de schade aan de stamslabonen gewijzigd. Tevens heeft de staatssecretaris een bedrag van € 97.263,74 van appellante teruggevorderd. Hiertegen heeft appellante bij brief van 24 juni 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brieven van 9 juli 2002 heeft de rechtbank appellanten meegedeeld dat gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het door appellante tegen het besluit van 11 januari 2001 ingediende beroepschrift geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 21 juni 2002. Bij uitspraak van 13 juni 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep tegen het besluit van 11 januari 2001 niet-ontvankelijk verklaard, zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep tegen de in het besluit van 21 juni 2002 vervatte terugvordering, bepaald dat het beroepschrift voor zover het de terugvordering betreft met toepassing van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift wordt doorgezonden naar appellant, het beroep tegen het besluit van 21 juni 2002 voor het overige gegrond verklaard, het besluit van 21 juni 2002 in zoverre vernietigd, en appellant veroordeeld in de proceskosten. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellant bij brief van 16 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2003, en appellante bij brief van 17 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 1 augustus 2003. Appellant heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 15 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 12 september 2003 heeft appellant van antwoord gediend. Appellante heeft dit gedaan bij brief van 26 september 2003. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G. Sebus, werkzaam bij LASER, en appellante, vertegenwoordigd door mr. W.M. Bijloo, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen. Tevens waren ter zitting van de zijde van appellant aanwezig mr. J.N. Vader en [gemachtigde], en van de zijde van appellante [directeur], en ing. O. de Groot, taxateur. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1 van het Koninklijk besluit van 12 januari 1999 (Stb. 1999, 33), genomen op grond van artikel 3 van de Wet, is deze wet van toepassing op de schade en kosten die zijn ontstaan ten gevolge van de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef van de Wet, voor zover hier van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in (…) e. de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen; (…) j. de kosten voor opruiming per risico-adres, voor zover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan extra arbeid in eigen beheer volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet wordt de omvang van de schade en, voor zover nodig, van de kosten door of onder verantwoordelijkheid van een door Onze Minister aangewezen schade-expert opgenomen en neergelegd in een schaderapport. Ingevolge artikel 5, tweede, van de Wet verstrekt de schade-expert aan de gedupeerde een afschrift van het schaderapport. Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Wet, kan al dan niet op verzoek van de gedupeerde de omvang van de schade en de kosten opnieuw door of onder verantwoordelijkheid van een schade-expert als bedoeld in het eerste lid worden opgenomen en neergelegd in een schaderapport. Het tweede lid is van toepassing. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet, voor zover hier van belang, wordt de hoogte van de tegemoetkoming voor zover het de schade en de kosten betreft, berekend met inachtneming van de schaderapporten, bedoeld in artikel 5. Ingevolge artikel 10 van de Wet, voorzover hier van belang, kan de beschikking tot het toekennen van een tegemoetkoming worden gewijzigd of ingetrokken, indien: a. er feiten of omstandigheden zijn waarvan de minister bij het nemen van die beschikking redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager zou zijn vastgesteld, b. de hoogte van de toegekende tegemoetkoming onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten, of c. … . Ingevolge artikel 11 van de Wet, voor zover hier van belang, kunnen onverschuldigde tegemoetkomingen en voorschotten worden teruggevorderd. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast de bij besluit aangewezen ambtenaren en andere personen. Bij besluit van 29 oktober 1998 (Stcrt. 1998, 208) zijn met dit toezicht onder meer belast de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: Voedselkwaliteit). In verband met de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998 heeft de staatssecretaris op 29 oktober 1998 (Stcrt. 1998, 208) de op de Wet en het Besluit tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (Stbl. 1998, 648) gebaseerde Regeling vastgesteld. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling wordt in deze regeling verstaan onder schadebedrag: de omvang van de schade vastgesteld door de schade-expert, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet, waarop in mindering zijn gebracht enkele – thans niet van belang zijnde – posten. 2.2. Bij besluit van 30 april 1999 heeft de staatssecretaris appellante een tegemoetkoming verleend in teeltplanschade en opruimingskosten. Bij besluit van 11 januari 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Bij besluit van 21 juni 2002 heeft de staatssecretaris op grond van artikel 10 van de Wet een besluit genomen als hierboven weergegeven. Uit artikel 5 van de Wet volgt dat het schaderapport, opgemaakt door of onder verantwoordelijkheid van een door de minister aangewezen schade-expert dan wel een na hertaxatie door zodanig schade-expert opgesteld schaderapport, de grondslag vormt voor de toekenning van een tegemoetkoming. In dit geval was dat een door het Bureau Coördinatie Expertiseorganisaties (hierna: BCE) opgesteld schaderapport. Grondslag voor het besluit van 21 juni 2002, waarbij artikel 10 van de Wet is toegepast, waren de uitkomsten van een op verzoek van de staatssecretaris door de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (voorheen: Visserij) in het kader van het toezicht op het naleven van het bepaalde bij of krachtens de wet verricht onderzoek. Het besluit van 30 april 1999, en in het verlengde daarvan het besluit van 11 januari 2001, enerzijds en het besluit van 21 juni 2002 anderzijds berusten blijkens het vorenstaande op een verschillende grondslag. Het feit dat de staatssecretaris dat laatste besluit heeft geduid als een wijziging van zijn besluit van 21 januari 2001 maakt dit niet anders. Het besluit van 21 juni 2002 is dan ook geen besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, zodat het beroep van 15 januari 2001 niet op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht wordt daartegen mede te zijn gericht. De rechtbank was derhalve evenmin bevoegd te oordelen op het beroep tegen het besluit van 21 juni 2002, voorzover de toegekende tegemoetkomingen nader zijn vastgesteld, dan wel ingetrokken op de voet van artikel 10 van de Wet. Het tegen dat – primaire - besluit door appellante bij brief van 24 juni 2002 ingestelde beroep dient, zo dat nog niet reeds is geschied, door de rechtbank met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb te worden doorgezonden naar appellant ter behandeling als bezwaarschrift. Uit het vorenstaande volgt dat eveneens onjuist is het oordeel van de rechtbank dat appellante geen belang meer heeft bij een afzonderlijke inhoudelijke beoordeling van het besluit van 11 januari 2001. Het hoger beroep van appellanten is gegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen en doende, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het besluit van 11 januari 2001 beoordelen aan de hand van de daartegen door appellante ingediende beroepsgronden. 2.3. Appellante heeft betoogd dat schade-experts van BCE hebben vastgesteld wat voor gewassen te velde stonden en wat het schadepercentage was. Zij hebben hun bevindingen in hun laptop vastgelegd en appellante daarvan op 16 oktober 1998 een afschrift gegeven. Appellante ziet dat afschrift als een afschrift van het schaderapport als bedoeld in artikel 5 van de Wet. Zij was het daarmee eens, zodat zij niet om een hertaxatie heeft gevraagd. Als het schaderapport dat eerst na 30 april 1999 aan appellante bekend is gemaakt het in artikel 5, eerste lid, bedoelde schaderapport zou zijn, is haar de mogelijkheid om een hertaxatie te laten uitvoeren feitelijk ontnomen, omdat een hertaxatie alleen kort na de schadedatum, als de schade aan de gewassen nog zichtbaar is, kan plaatsvinden. 2.4. De Staatssecretaris (thans: de Minister) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staat op het standpunt dat de taxatie te velde een schatting van de schade is na een visuele opname van de schade te velde. Het opmaken van een schaderapport gaat veel verder. Sommige gewassen hebben bijvoorbeeld een groot herstellend vermogen. Wat eerst schade leek kan na verloop van tijd geheel of gedeeltelijk spontaan zijn hersteld. Andersom kan ook. Wat als 50% schade is genoteerd, kan na verloop van tijd 100% schade blijken te zijn. In een aantal gevallen wordt de schade pas vastgesteld als het gewas geoogst is en de opbrengstgegevens bekend zijn. Verder is aan het gewas te velde niet te zien wie de eigenaar van het gewas is en wie de eigenaar van de gronden. Er worden derhalve een aantal gegevens gecontroleerd aan de hand van bijvoorbeeld contracten, facturen, de verplichte opgave voor de Landbouwtelling en de topografische perceelkaarten bij de MacSharry-regelingen. Voor een schaderapport definitief wordt moet het voor goedkeuring van een paraaf worden voorzien door de schade-experts, een controleur, een verificateur en hoofdcontroleur die met name hiertoe in een overeenkomst tussen LASER en BCE zijn aangesteld. 2.5. Uit artikel 5, eerste en derde lid, van de Wet gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling en de bij de Regeling gegeven toelichting (Stcrt. 1998, 208, pag. 7) moet worden begrepen dat de schade-expert na visuele opname van de schade te velde en na verificatie van de door aanvrager verstrekte gegevens de omvang van de schade bepaalt en neerlegt in een schaderapport. Het afschrift, waarop appellante zich beroept, is dan ook niet een afschrift van het ingevolge artikel 5 van de Wet op te maken schaderapport. Als zodanig is te zien de op 23 maart 1999 aan LASER toegezonden ‘eindtaxatie’. Dit schaderapport is, naar niet is betwist, eerst bij het primaire besluit van 30 april 1999 aan appellante toegezonden met de mededeling, dat indien appellante het met de taxatiebedragen niet eens is, zij binnen veertien dagen na verzending daarvan om een hertaxatie kan vragen. Deze gang van zaken moet jegens appellante als onzorgvuldig worden beschouwd, nu niet, althans niet overtuigend, is weerlegd de stelling van appellante dat na 30 april 1999 hertaxatie van de getroffen gewassen niet meer mogelijk was. Ditzelfde gebrek kleeft de beslissing op bezwaar aan. Die beslissing moet dan ook worden vernietigd wegens strijd met artikel 5, derde lid, van de Wet. 2.6. Het beroep van appellante is gegrond. Het besluit van 11 januari 2001, voor zover aangevallen, zal worden vernietigd. De minister zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 april 1999. Het beroepschrift van 24 juni 2002 dient als bezwaarschrift aan appellant te worden doorgezonden. 2.7. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de hoger beroepen gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 13 juni 2003, AWB 01/53; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 januari 2001, C99.2.0835, voorzover het bezwaar ongegrond is verklaard; V. veroordeelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de Staat der Nederlanden) te worden betaald aan appellante; VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep (ƒ 450,00/€ 204,20) en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 348,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Meer w.g. Haan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004 27-55.