Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP6921

Datum uitspraak2004-06-29
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 03/1742 en 03/1697
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door eiseres ingezette vrachtwagenchauffeur met eigen vergunning en trekker is verzekeringsplichtig op grond van artikel 3 van de sociale verzekeringswetten. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot wijziging van zijn beoordelingsbeleid vanaf 1 juli 2002; deze wijziging is niet in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel en is op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 03/1742 en 03/1697 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen: [X] B.V., gevestigd te [A], hierna te noemen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.A. Meindersma, alsmede [Y], wonende te [B], hierna te noemen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tavasszy, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluiten Besluiten van verweerder van 7 juli 2003, uitgereikt door het Uwv te Amsterdam. 2. Procesverloop Bij besluiten van 18 maart 2003 heeft verweerder besloten eiser als verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen te beschouwen, omdat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten heeft verweerder de ingediende bezwaren ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd. Tegen deze besluiten zijn beroepen ingesteld en door verweerder zijn verweerschriften ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 mei 2004. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Tavasszy, werkzaam bij LAR Rechtsbijstand te Rijswijk. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door [Z], directeur van eiseres, en bijgestaan door mr. H.A. Meindersma, werkzaam bij SCT Juridisch Adviesbureau B.V. te Rotterdam, en S. Kraayenoord, verbonden aan Transport en Logistiek Nederland. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.T. van Arnhem, werkzaam bij het Uwv te Amsterdam. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. Eiseres heeft blijkens het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als bedrijfsomschrijving onder meer het verrichten van nationaal en internationaal transport en internationale expeditie. Op 9 januari 2003 is door verweerder in het bedrijf van eiseres een looncontrole uitgevoerd waarvan een rapport is opgemaakt op 13 januari 2003. Geconstateerd is onder meer dat eiseres met ingang van oktober 1999 gebruik maakt van de diensten van eiser. Verweerder heeft vervolgens een nader onderzoek ingesteld bij eiser om te beoordelen of hij met ingang van 1 juli 2002 verzekerings-plichtige arbeid voor eiseres verricht. In het Rapport Buitendienst Verzekeringsplicht van 12 maart 2003 zijn de bevindingen van dat onderzoek neergelegd. Uit dit onderzoek blijkt onder meer het volgende. Eiser werkt onder de naam [Y] Transport en bezit vergunningen voor binnenlands en buitenlands beroepsvervoer, als bedoeld in de Wet goederenvervoer over de weg. Eiser beschikt over een trekker, waarop zijn bedrijfsnaam staat; de oplegger is van eiseres en vermeld de naam van eiseres. Eiseres schakelt eiser regelmatig in; eiser is vrij om een opdracht al dan niet aan te nemen. Eiser wordt door eiseres per kilometer betaald; deze kilometers worden berekend op basis van een routeplanner van TLN. Hij is aansprakelijk voor schade. Eiser heeft vanaf 1999 volledig voor eiseres gereden. Aan de bestreden besluiten ligt verweerders oordeel ten grondslag dat eiser is aan te merken als werknemer in de zin van artikel 3 van de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zijn arbeids-verhouding met eiseres dient te worden aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Deze dienstbetrekking leidt volgens verweerder tot een verzekeringsplicht met ingang van 1 juli 2002. Verweerder heeft deze datum gekozen omdat er per 1 juli 2002 sprake is van een gewijzigd beoordelingsbeleid voor de zogeheten ‘eigen rijders met vervoersvergunning’. Deze wijzing in het beoordelings-beleid is bekend gemaakt in het werkgeversbulletin van verweerder van mei 2002. Eisers hebben de bestreden besluiten gemotiveerd aangevochten. Op hun stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan. Onzorgvuldigheid van verweerder? Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder tegenover haar onzorgvuldig heeft gehandeld door het verslag van het onderzoek bij eiser niet aan haar kenbaar te maken en door op grond van dat verslag het besluit van 18 maart 2003 te nemen. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder onzorgvuldig handelt omdat het (volledige) looncontrole-rapport van 13 januari 2003 aan eiser is verstrekt. Deze gronden kunnen niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Hoewel verweerder in gebreke is gebleven om het Rapport Buitendienst Verzekeringsplicht van 12 maart 2003 aan eiseres over te leggen en haar om een reactie te vragen, is dit gebrek in de bezwaar-procedure hersteld. In de bezwaarprocedure heeft eiseres immers de beschikking gekregen over dat rapport en heeft zij daarop kunnen reageren. Eiseres heeft verder terecht gesteld dat verweerder onzorgvuldig handelt door het volledige looncontrolerapport als gedingstuk in de procedure van eiser over te leggen. Dat rapport heeft immers slechts betrekking op de zaak van eiser voorzover dat betrekking heeft op zijn verzekeringsplicht. Verweerder is dan ook gehouden de passages die niet op eisers zaak betrekking hebben uit het rapport te verwijderen. De omstandigheid dat verweerder het volledige looncontrolerapport heeft overgelegd kan echter niet leiden tot het oordeel dat het aan eiseres uitgereikte bestreden besluit onrechtmatig is en dus ook niet tot een gegrondverklaring van het beroep van eiseres. Verklaring arbeidsrelatie/Winst uit onderneming Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser over een ‘Verklaring arbeidsrelatie/winst uit onderneming’ (VAR-WUO) beschikt en door de Belastingdienst als zelfstandig ondernemer wordt aangemerkt en dat verweerder zich daarbij zou moeten aansluiten. In het verlengde daarvan stelt eiseres dat verweerder geen zelfstandig onderzoek naar de verzekeringsplicht op grond van artikel 3 van de sociale verzekeringswetten kan of mag doen nadat de Belastingdienst de zelfstandigheid van eiser heeft aangenomen. Deze stellingen van eiseres kunnen niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. De door de Belastingdienst aangenomen zelfstandigheid is immers niet van belang bij de beoordeling of verzekeringsplicht bestaat op grond van artikel 3 van de sociale verzekeringswetten, doch uitsluitend bij de beoordeling of verzekeringsplicht bestaat op grond van artikel 4 of 5 van deze wetten, hetgeen in het onderhavige geval niet in geding is. De omstandigheid dat eiser over een VAR/WUO-verklaring beschikt en door de Belastingdienst als zelfstandige wordt aangemerkt brengt dan ook niet met zich dat verweerder geen onderzoek kan of mag doen naar de aanwezigheid van verzekeringsplicht op grond van artikel 3 van de sociale verzekeringswetten. Gelijkheidsbeginsel Eiseres heeft een looncontrolerapport van 4 september 2003 overgelegd; dat rapport heeft betrekking op een anoniem gebleven transportbedrijf. Uit dit rapport blijkt dat de looninspecteur van mening was dat eigen rijders met transport-vergunningen die over een VAR/WUO-verklaring beschikten, niet verzekerd waren op grond van de sociale verzekeringswetten. Eiseres is van mening dat op grond van het gelijkheidsbeginsel ook ten aanzien van eiser moet worden geoordeeld dat hij niet verzekerd is. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het overgelegde rapport niet vastgesteld kan worden of er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Op grond van het rapport kan worden geconcludeerd dat de betreffende looninspecteur een andere visie op de betekenis van de VAR/WUO-verklaring heeft dan door verweerder in onderhavige zaken en in het algemeen wordt gehanteerd, maar uit dat rapport blijkt niet welke beslissing verweerder op basis van dat rapport heeft genomen. In het geval geoordeeld zou moeten worden dat verweerder overeenkomstig het rapport van 4 september 2003 heeft beslist, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hij niet gehouden is om de onjuiste toepassing van wettelijke en beleidsregels in een concreet geval uit te breiden naar gevallen waarin deze regels wel juist zijn toegepast. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat het bezit van een VAR/WUO-verklaring niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of er tussen een eigen rijder met vervoersvergunning en een transportbedrijf sprake is van een arbeidsovereenkomst, zodat verweerders stelling dat meergenoemde looninspecteur een onjuiste maatstaf heeft aangelegd juist is. Wijziging beoordelingsbeleid Gelet op hetgeen namens eiseres ter zitting naar voren is gebracht zal de rechtbank de vragen beantwoorden of verweerder in redelijkheid tot de wijziging van zijn beoordelingsbeleid heeft kunnen komen, of verweerder in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel en of de wijziging overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb is bekendgemaakt. Uit de toelichting op de wijziging van het beoordelingsbeleid, zoals opgenomen in het werkgeversbulletin van verweerder van 24 mei 2002, blijkt dat deze werd ingegeven door de vaststelling dat voordien ten onrechte geen onderzoek werd ingesteld naar de verzekeringsplicht van eigen rijders met een vervoersvergunning omdat zonder nadere beoordeling werd aangenomen dat zij niet verzekeringsplichtig waren. Verweerder heeft dan ook besloten om vanaf 1 juli 2002 de verzekeringsplicht van eigen rijders met een vervoersvergunning uitgebreider te gaan onderzoeken; daarbij is het bezit van een vervoersvergunning niet meer het enige doorslaggevende punt. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot een wijziging van zijn beoordelingsbeleid heeft kunnen besluiten. Deze wijziging van het beoordelingsbeleid komt voorts niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel omdat de wijziging alleen voor de toekomst werkt, namelijk vanaf 1 juli 2002. De wijziging van het beoordelingsbeleid is bekend gemaakt in het werkgeversbulletin van verweerder van 24 mei 2002. Gelet op de inhoud van de beleidswijziging en de doelgroep voor wie die wijziging van belang is, is de bekendmaking van de wijziging in het werkgeversbulletin in overeenstemming met artikel 3:42 van de Awb. Privaatrechtelijke dienstbetrekking Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet zijn voldaan aan de volgende drie voorwaarden: - de verplichting van de werknemer tot persoonlijke arbeidsverrichting; - een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer; - de verplichting van de werkgever tot loonbetaling. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze criteria is voldaan zijn de feiten en omstandigheden van het concrete geval bepalend. Niet beslissend is hoe de relatie door partijen wordt gekwalificeerd. Verplichting om de arbeid persoonlijk te verrichten Eisers hebben verklaard dat eiser zich mag laten vervangen; hij is vrij om een vervanger aan te wijzen mits deze een chauffeursdiploma heeft. Eiseres moet daarvan op de hoogte worden gesteld omdat zij moet weten wie er rijdt, bijvoorbeeld in verband met telefonisch contact. Verder is namens eiseres verklaard dat eiser vrij was om een rit te weigeren, maar dat een aangenomen rit wel afgereden moet worden. In de praktijk heeft eiser steeds zelf gereden; vervanging heeft niet plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser gehouden was om het vervoer persoonlijk te verzorgen en dat de mogelijkheid van vervanging daaraan niet in de weg staat. De werkzaamheden zijn vanaf 1999 door eiser steeds persoonlijk verricht, terwijl er binnen het eenmansbedrijf van eiser geen andere personen werkzaam waren die hem konden vervangen. De mogelijkheid van vervanging moet, gelet op de feitelijke gang van zaken, louter als theoretisch worden beschouwd. Gezagsverhouding In een geval als het onderhavige, waar sprake is van een arbeidsverhouding die kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst, maar die door de contractpartijen wordt gezien als een overeenkomst tussen zelfstandigen, heeft als uitgangspunt te gelden dat een gezagsverhouding wordt aangenomen als de verrichte werkzaamheden een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever vormen en binnen het organisatorische kader van de opdrachtgever worden verricht. In het onderhavige geval is daarvan sprake, nu de werkzaamheden van eiser als vrachtwagenchauffeur tot de kernactiviteiten van eiseres behoren, eiser in de in geding zijnde periode vrijwel dagelijks voor eiseres heeft gewerkt en hij door eiseres werd ingepland. Aangenomen kan worden dat eiser zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur in relatieve vrijheid kon verrichten en dat hij op verschillende punten meer vrijheid genoot dan de chauffeurs die bij eiser in loondienst zijn. Zo is ter zitting aangegeven dat eiser meer vrijheid had om zijn tijd in te delen en dat hij ritten mocht weigeren. De vrijheid die eiser had is echter niet zo groot dat deze onverenigbaar is met het bestaan van een gezagsverhouding. Weliswaar kon eiser in vrijheid zijn vertrek naar een bepaalde bestemming bepalen, maar eiser diende zich wel te houden aan de door eiseres met haar cliënt afgesproken laad- en lostijden. Eisers vrijheid werd aldus beperkt door de bedrijfsvoeringsbelangen van eiseres. De omstandigheid dat eiser ritten mocht weigeren is, hoewel eisers positie in het bedrijf van eiseres op dit punt anders is dan die van reguliere werknemers, evenmin onverenigbaar met het bestaan van een gezagsverhouding. Zodra eiser immers een rit had aangenomen werd deze ingebed in de bedrijfsvoering van eiseres en diende eiser die rit persoonlijk te maken. Eisers stellen zich op het standpunt dat eiser als zelfstandige transportondernemer moet worden beschouwd en dat dat niet verenigbaar is met het bestaan van een gezagsverhouding tot eiseres. Daarbij is onder meer gewezen op de investering die eiser heeft moeten doen in zijn trekker en op zijn aansprakelijkheid voor schade aan de oplegger van eiseres, de lading of schade bij de cliënten van eiseres, indien hij voor die schades verantwoordelijk is. Eisers hebben verder gewezen op de transportvergunningen waarover eiser bezit. In het licht van de eerdergenoemde inbedding van eisers werkzaamheden in de werkorganisatie van eiseres, en de omstandigheid dat eiser feitelijk gedurende een langere periode uitsluitend voor eiseres heeft gewerkt, ziet de rechtbank in deze omstandigheden geen aanleiding om te oordelen dat er van een gezagsverhouding geen sprake is. Aan het voorgaande wordt toegevoegd dat het niet bezitten van een transportvergunning op grond van de Wet goederenvervoer over de weg, beschouwd kan worden als een indicatie voor het bestaan van een gezagsverhouding omdat een chauffeur zonder een dergelijke vergunning afhankelijk is van de vergunning van de opdrachtgever. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 december 2000, RSV 2001/53. Uit de omstandigheid dat een chauffeur zoals eiser wel beschikt over een vergunning, en dus niet afhankelijk is van de vergunning van de opdrachtgever, volgt echter niet zonder meer dat er geen sprake is van een gezagsverhouding. Zoals hierboven aangegeven wordt het bestaan van een gezagsverhouding beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. Verplichting tot loonbetaling Eiser ontving van eiseres een betaling per gereden kilometer. Deze vergoeding, althans een daarin begrepen bestanddeel, dient te worden aangemerkt als een vergoeding voor eisers werkzaamheden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres verplicht was eiser loon te betalen voor zijn werkzaamheden. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de overweging in de bestreden besluiten waarin verweerder aangeeft dat de gehele vergoeding moet worden gezien als een tegenprestatie voor de door eiser persoonlijk verrichte arbeid. Op dit punt hebben eisers terecht bezwaar gemaakt. Eisers hebben zich ter zake van hun samenwerking niet laten leiden door het arbeidsovereenkomstenrecht en hebben hun verhouding dan ook niet omschreven in termen die gebruikelijk zijn bij een arbeidsovereenkomst. Buiten twijfel is dat de vergoeding die eiseres betaalde mede betrekking heeft op de trekker die door eiser beschikbaar werd gesteld. Verweerder zal bij het navorderen van de premies in ogenschouw moeten nemen dat de kilometervergoeding niet uitsluitend als een arbeidsvergoeding kan worden aangemerkt. Omdat de bestreden besluiten niet zien op de premienavordering en de toepassing van artikel 4 van de CSV geen onderdeel van die besluiten is, kan de gegrondheid van dit bezwaar van eisers niet tot vernietiging van de bestreden besluiten leiden. Hetgeen in deze alinea is overwogen dient dan ook als een overweging ten overvloede te worden aangemerkt. Conclusie Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de arbeidsverhouding tussen eiser en eiseres aangemerkt moet worden als een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Slotoverwegingen Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder terecht heeft beslist dat tussen eiser en eiseres een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond op grond waarvan eiser met ingang van 1 juli 2002 verzekerd was op grond van de sociale verzekeringswetten. Verweerder heeft de bezwaren van eisers dan ook terecht ongegrond verklaard en het verzoek van eiseres tot vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure op goede gronden afgewezen. De beroepen van eisers worden dan ook ongegrond verklaard. Eiser heeft een verzoek ingediend om verweerder op grond van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van geleden schade. Op grond van het voorgaande wordt dit verzoek afgewezen. De rechtbank acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. 4. Beslissing De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond; wijst het schadevergoedingsverzoek van eiser af. Aldus gegeven door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2004. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 13 juli 2004