Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP8503

Datum uitspraak2004-07-07
Datum gepubliceerd2004-07-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersParketnummer(s): 004106/04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is kort voor de bevalling van haar kind in een warm bad gaan zitten en zij heeft verzuimd kort na de geboorte de baby uit het water te halen waardoor haar pasgeboren zoontje is overleden. Daarna heeft verdachte het lijkje van haar pasgeboren zoontje gedurende enkele maanden bij zich gehouden en verstopt voor anderen


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer(s): 004106/04 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum en geboorteplaats], wonende te [adres], heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Kousemaker, advocaat te Breda. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. zij, als moeder van haar (pasgeboren en/of net geboren) baby/kindje (te weten [slachtoffer]) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en met 15 november 2003, althans in of omstreeks de periode van 29 oktober 2003 tot en met 30 november 2003, in elk geval in of omstreeks de periode van 29 oktober 2003 tot en met 8 februari 2004 te Hengelo (Overijssel), althans in het arrondissement Almelo, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit, haar baby/kindje (die [slachtoffer]) bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers --is zij, verdachte (toen zij, verdachte pijn in/aan haar rug kreeg) met dat opzet (wetende dat zij hoogzwanger, alhans ver in de zwangerschap was) in een bad vol met water gaan zitten en/of --heeft zij, verdachte (vervolgens) toen haar kindje/baby (die [slachtoffer]) in dat bad vol met water geboren werd, dat/die kindje/baby (die [slachtoffer]) in dat badwater gelaten en/of laten drijven en/of laten liggen en/of niet (direkt/meteen) uit het badwater (op)gepakt/gehaald en/of --heeft zij, verdachte (daarbij) (vervolgens) de navelstreng (door middel van welke zij, verdachte verbonden was met haar pasgeboren en/of net geboren baby/kindje (die [slachtoffer])) (abrupt) (met kracht) losgetrokken en/of kapot getrokken en/of los gerukt en/of --heeft zij, verdachte (vervolgens) geen arts en/of verloskundige en/of ambulance en/of 112 gebeld en/of gewaarschuwd, althans heeft zij, verdachte nagelaten om (direkt/meteen) hulp in te schakelen toen haar, verdachtes kindje/baby (die [slachtoffer]) was geboren; art 290 Wetboek van Strafrecht/ art 291 Wetboek van Strafrecht Subsidiair: zij, als moeder van haar (pasgeboren en/of net geboren) baby/kindje (te weten [slachtoffer]) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en met 15 november 2003, althans in of omstreeks de periode van 29 oktober 2003 tot en met 30 november 2003, in eik geval in of omstreeks de periode van 29 oktober 2003 tot en met 8 februari 2004 te Hengelo (Overijssel), althans in het arrondissement Almelo, in elk geval in Nederland, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, haar baby/kindje (die [slachtoffer]) bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers -- is zij, verdachte (toen zij, verdachte pijn in/aan haar rug kreeg) met dat opzet (wetende dat zij hoogzwanger, alhans ver in de zwangerschap was) in een bad vol met water gaan zitten en/of --heeft zij, verdachte (vervolgens) toen haar kindje/baby (die [slachtoffer]) in dat bad vol met water geboren werd, dat/die kindje/baby (die [slachtoffer]) in dat badwater gelaten en/of laten drijven en/of laten liggen en/of niet (direkt/meteen) uit het badwater (op)gepakt/gehaald en/of --heeft zij, verdachte (daarbij) (vervolgens) de navelstreng (door middel van welke zij, verdachte verbonden was met haar pasgeboren en/of net geboren baby/kindje (die [slachtoffer])) (abrupt) (met kracht) losgetrokken en/of kapot getrokken en/of los gerukt en/of -- heeft zij, verdachte (vervolgens) geen arts en/of verloskundige en/of ambulance en/of 112 gebeld en/of gewaarschuwd, althans heeft zij, verdachte nagelaten om (direkt/meteen) hulp in te schakelen toen haar, verdachtes kindje/baby (die [slachtoffer]) was geboren; (art 298 Wetboek van Strafrecht) Meer subsidiair: zij (als hoogzwangere vrouw) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en met 15 november 2003, althans in of omstreeks de periode van 29 oktober 2003 tot en met 30 november 2003, in elk geval in of omstreeks de periode van 29 oktober 2003 tot en met 8 februari 2004 te Hengelo (Overijssel), althans in het arrondissement Almelo, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld immers, --is zij, verdachte (toen zij, verdachte pijn in/aan haar rug kreeg) met dat opzet (wetende dat zij hoogzwanger, althans ver in de zwangerschap was) in een bad vol met water gaan zitten en/of --heeft zij, verdachte (vervolgens) toen haar kindje/baby (die [slachtoffer]) in dat bad vol met water geboren werd, dat/die kindje/baby (die [slachtoffer]) in dat badwater gelaten en/of laten drijven en/of laten liggen en/of niet (direkt/meteen) uit het badwater (op)gepakt/gehaald en/of --heeft zij, verdachte (daarbij) (vervolgens) de navelstreng (door middel van welke zij, verdachte verbonden was met haar pasgeboren en/of net geboren baby/kindje (die [slachtoffer])) (abrupt) (met kracht) losgetrokken en/of kapot getrokken en/of los gerukt en/of --heeft zij, verdachte (vervolgens) geen arts en/of verloskundige en/of ambulance en/of 112 gebeld en/of gewaarschuwd, althans heeft zij, verdachte nagelaten om (direkt/meteen) hulp in te schakelen toen haar, verdachtes kindje/baby (die [slachtoffer]) was geboren, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat dat/die pasgeboren kindje/baby (die [slachtoffer]) zodanig letsel, te weten (als gevolg van) bloedverlies (uit de losgescheurde navelstrengpomp) en/of (in combinatie met) inademing van water, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden; art 307 Wetboek van Strafrecht 2. zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 oktober 2003 tot en met 8 februari 2004 te Hengelo (Overijssel), althans in het arrondissement Almelo en/of te Breda, in elk geval in Nederland, het lijk(je) van (haar, verdachtes baby genaamd) [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen door met dat oogmerk --het (baby)lijk(je) van die [slachtoffer] in een laken te wikkelen en/of (vervolgens) in een vuilniszak en/of tas te leggen en/of doen en/of deponeren en/of (vervolgens) --een/die tas (met daarin dat (baby)lijk(je)) achter/naast/op een bank in een/de woning (gelegen aan de [adres]) in Hengelo te plaatsen en/of neer te zetten en/of een/die tas (met daarin dat (baby)lijk(je)) in die woning te laten staan en/of (vervolgens) --met die/een tas (met daarin dat (baby)lijk(je)) met de trein naar Breda (af) te reizen en/of gaan en/of (vervolgens) --die tas (met daarin dat (baby)lijk(je)) in de berging en/of de/het schuur/ schuurtje (behorende) bij een/de woning (gelegen aan de [adres]) in Breda te plaatsen en/of neer te zetten; art 151 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. 7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken van enig bewijs voor het opzettelijk van het leven beroven door verdachte van haar pasgeboren kindje/baby, [slachtoffer]. 7.2 Hetgeen bewezen is. Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1. meer subsidiair: als hoogzwangere vrouw in de periode van 29 oktober 2003 tot en met 30 november 2003, te Hengelo (Overijssel), aanmerkelijk nalatig heeft gehandeld immers, --is zij, verdachte toen zij, verdachte pijn in haar rug kreeg in een bad vol met water gaan zitten en --heeft zij, verdachte vervolgens toen haar baby (die [slachtoffer]) in dat bad vol met water geboren werd, die baby (die [slachtoffer]) in dat badwater gelaten en laten liggen en niet direkt/meteen uit het badwater op gepakt/gehaald en waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die pasgeboren baby (die [slachtoffer]) zodanig letsel, als gevolg van inademing van water, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden; 2. in de periode van 29 oktober 2003 tot en met 8 februari 2004 te Hengelo (Overijssel), en te Breda, het lijkje van haar, verdachtes baby genaamd [slachtoffer] heeft verborgen en weggevoerd, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen door met dat oogmerk -het babylijkje van die [slachtoffer] in een laken te wikkelen en vervolgens in een vuilniszak en tas te doen en vervolgens -die tas met daarin dat babylijkje achter een bank in de woning gelegen aan de [adres] in Hengelo te plaatsen en die tas met daarin dat babylijkje in die woning te laten staan en vervolgens --met die tas met daarin dat babylijkje met de trein naar Bred te reizen en vervolgens --die tas met daarin dat babylijkje in de schuur behorende bij een woning gelegen aan de [adres] in Breda neer te zetten; Hetgeen onder 1. meer subsidiair en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. 8.2.1 Het door de verdediging gevoerde verweer. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde aan de orde gesteld de vraag wat de oorzaak is geweest van de dood van de baby [slachtoffer]. Hierbij werd door de verdediging gesteld dat volgens verdachte de baby dood werd geboren. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het niet aan de schuld van verdachte te wijten is geweest dat de baby is overleden. Volgens de raadsman kan alleen dan van schuld worden gesproken indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de dader niet moet hebben gehandeld onder de (in)druk van overweldigende "gebeurtenissen", waarbij men redelijkerwijs van hem geen ander gedrag had kunnen verlangen. Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk heeft gehad het feit en/of de oorzaak van het overlijden van de baby [slachtoffer] verborgen te houden. 8.2.2 Het oordeel van de rechtbank. Uit het proces-verbaal van de politie zijn de navolgende feiten en omstandigheden vast komen te staan. Verdachte heeft, alvorens zij naar Hengelo vertrok en is bevallen van [slachtoffer], de huisarts [F.] bezocht en de verloskundige [B.]. Bij de onderzoeken die daarop volgden werd geconstateerd dat verdachte op dat moment hoogzwanger was. Uit de verklaring van de verloskundige blijkt voorts dat er sprake was van een gezonde zwangerschap en dat het kind in goede conditie was. Voorts blijkt uit het rapport van de psycholoog Drs. Zuidhof (pagina 6) dat verdachte zeer kort voor de geboorte nog een schop van de baby voelde, zo dacht ze. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat bij de sectie, voor zover beoordeelbaar, geen aanwijzingen waren voor ziekelijke, of aangeboren afwijkingen die een rol van betekenis hebben gespeeld bij het overlijden. De longen van de pasgeborene waren ontvouwen hetgeen er op wijst dat er mogelijk een adembeweging is geweest. Voorts kan uit de verklaring van verdachte zelf over de wijze waarop de bevalling verliep, worden afgeleid dat deze bevalling zeer snel is verlopen. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de baby [slachtoffer] gezond was bij zijn geboorte en dat de dood van [slachtoffer] pas na de geboorte is ingetreden. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat [slachtoffer] werd geboren toen zij in een bad was gezeten en dat zij heeft nagelaten [slachtoffer] na de geboorte uit het water te tillen. Het tweede verweer van de raadsman kan naar het oordeel van de rechtbank op twee manieren worden opgevat. Enerzijds als een beroep op afwezigheid van alle schuld en anderzijds als een beroep op psychische overmacht. In beide gevallen betreft het een schulduitsluitingsgrond en nu de schuld een delictsbestanddeel is van de onderhavige tenlastelegging, zal dit verweer daarom als bewijsverweer worden besproken. Met betrekking tot het beroep op afwezigheid van alle schuld overweegt de rechtbank het navolgende. Verdachte heeft verklaard dat zij in bad zat, dat zij een kramp kreeg en dat, voordat ze het wist, de baby in een keer geboren was. Ze zag de baby in het badwater en op dat moment heeft zij een keuze gemaakt die voor de baby fataal is geworden. Omdat zij van mening was dat de baby niet meteen bewoog heeft zij de baby niet uit het water gepakt. Deze keuze die verdachte op dat moment heeft gemaakt, namelijk het in het water laten liggen van een pasgeboren baby, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan als aanmerkelijk nalatig handelen worden gezien ten gevolge waarvan de baby [slachtoffer] is overleden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dood van [slachtoffer] aan de schuld van verdachte te wijten is geweest. Dat de verdachte fysiek niet in staat is geweest het kind te redden acht de rechtbank niet aannemelijk, nu zij wel de kracht had op te staan, uit bad te gaan en de navelstreng met placenta uit haar onderlijf te trekken. Ten aanzien van de vraag of in deze sprake is geweest van psychische overmacht overweegt de rechtbank het navolgende. In de rapporten van de deskundigen, de psycholoog Drs. Zuidhof en de psychiater Dr. Boeykens, wordt gerapporteerd omtrent de psychische toestand waarin verdachte op het moment van het delict verkeerde. Zij komen daarin tot de conclusie dat men de conditie van de verdachte in diagnostische termen het best zouden kunnen omschrijven als een ((post)traumatische) stress-stoornis gekoppeld aan belevingen van een schemerstoestand c.q. een licht dissociatieve toestand. De deskundigen zijn van mening dat de psychische toestand waarin verdachte verkeerde op het moment van het plegen van het feit, niet de volledige strafbaarheid van verdachte heeft aangetast doch in die mate dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de deskundigen zoals die uit het persoonlijkheidsonderzoek is gebleken ook ziet op de vraag of in het onderhavige geval sprake is geweest van psychische overmacht. Bij afwezigheid van een objectieve noodzaak het strafbare feit te plegen doelt de raadsman in zijn verweer op een ongewone psychische toestand waaraan verdachte uiteindelijk toegeeft. Uit de rapporten is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van de aanwezigheid van een de verdachte verontschuldigende extreme en acute vorm van stress-situatie (zoals vormen van paniek en (doods-)angst, dissociatieve reacties, decompensatietoestanden of een toestand van depersonalisatie door vernauwing van het bewustzijn) waaronder verdachte gebukt ging en heeft toegegeven. De rechtbank zal op grond daarvan het beroep op psychische overmacht afwijzen. De psychische toestand waarin verdachte verkeerde en zoals die door de deskundigen wordt beschreven ziet wel op de strafbaarheid van verdachte en met het gegeven dat verdachte volgens de deskundigen als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt zal de rechtbank bij de strafbepaling rekening houden. Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde, en dan met name ten aanzien van het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen overweegt de rechtbank het navolgende. Uit de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte na de geboorte en het overlijden van [slachtoffer] ten overstaan van diverse personen verschillende lezingen heeft gegeven van hetgeen er met haar kindje was gebeurd. Tegen haar broer heeft ze verteld dat ze het weg had laten halen. Tegen de getuige [getuige] heeft ze eveneens verklaard dat ze het kindje weg moest laten halen omdat het hartje niet meer klopte en tegen de getuige [getuige 2] heeft ze verklaard dat ze een miskraam had gehad. De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat verdachte aan niemand prijs wilden geven wat er precies met haar baby was gebeurd en dat zij daarom ook het lijkje van [slachtoffer] verborgen heeft gehouden. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 1. meer subsidiair: Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn. 2. Een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te harer laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die haar strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Verdachte is, nadat zij in bad was gaan zitten terwijl zij hoog zwanger was, onverwacht bevallen van een jongentje, die zij later [slachtoffer] heeft genoemd. Direct na de bevalling heeft verdachte echter nagelaten om [slachtoffer] uit het badwater te tillen, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Na deze gebeurtenis heeft verdachte het lijkje van [slachtoffer] gedurende een lange periode voor iedereen verborgen gehouden totdat het, na een anonieme tip en een verklaring van verdachte bij de politie, werd gevonden. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van ernstige feiten. Zij is er echter ook van doordrongen dat de psychische toestand waarin verdachte op het moment van de bevalling verkeerde, een grote rol heeft gespeeld bij het handelen van verdachte en zij begrijpt zeer goed dat de dood en alles wat daaromheen is gebeurd met haar kindje [slachtoffer], moet worden gezien al een persoonlijke drama voor verdachte waarmee zij in de toekomst zal moeten leren leven. Ook de officier van justitie heeft blijkens de door hem geformuleerde eis, een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijke deel voor de duur van twaalf maanden met een maximale proeftijd van drie jaar, rekening gehouden met de psychische toestand waarin verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. De psychische toestand waarin verdachte op het moment van de bevalling verkeerde wordt nader belicht in de rapportages van de deskundigen, te weten de psycholoog Drs. Zuidhof en de psychiater Dr. Boeykens. Uit deze rapportages is duidelijk geworden dat verdachte beschikt over een laag gemiddelde intelligentie bij een verder eenvoudige cognitieve structuur waardoor ook de mogelijkheden tot planning en haar copingmechanismen als beperkt gezien kunnen worden. Verdachte beschikt voorts over beperkte egomechanismen waardoor zij een evenzeer beperkte psychische draagkracht heeft. Het is aannemelijk dat, in de periode van onderhavige delictvorming, de psyche van verdachte onder de heersende condities van extreme exterieure druk (én interieure stress op het moment van de bevalling) is ingestort, zij in een schemertoestand primair heeft gehandeld en aldus onvoldoende besef heeft gehad van de werkelijke consequenties van haar handelen. Door de gedragsdeskundigen wordt geconcludeerd dat verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. De rechtbank zal deze conclusie van de gedragsdeskundigen overnemen en tot de hare maken. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, met een maximale proeftijd en met als bijzondere voorwaarde begeleiding van de Reclassering Nederland. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte inmiddels in Breda eigen woonruimte heeft gevonden. Uit het rapport van de psycholoog Drs. Zuidhof blijkt voorts dat, om te voorkomen dat het in de toekomst opnieuw fout zou gaan met haar, verdachte met nadruk geholpen zou dienen te worden in het verkrijgen en versterken van autonomie (training zelfstandigheid, begeleid wonen, werk-/dagbesteding, sociale contacten etc). De rechtbank acht het om die reden van belang dat de begeleiding van de Reclassering Nederland indien dit nodig mocht zijn, ook in zal houden dat verdachte zal worden begeleid door de Stichting MEE of door een door de Reclassering Nederland aan te wijzen vergelijkbare stichting of instelling. 12 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 151 en 307 van het wetboek van strafrecht. 13 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7. is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. meer subsidiair en 2. meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9. vermelde strafbare feiten. Zij verklaart verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN. Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op DRIE JAAR, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd: - dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen haar te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook indien dit in mocht houden dat, zodra verdachte alleen gaat wonen met haar dochtertje, zij zal worden begeleid door de Stichting MEE of een door de Reclassering Nederland aan te wijzen vergelijkbare stichting of instelling. Zij draagt overeenkomstig artikel 14d van het wetboek van strafrecht voormelde reclasseringsinstelling op de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzitter, mr. Van Oijen en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Nouws en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 juli 2004.