Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP8635

Datum uitspraak2004-07-07
Datum gepubliceerd2004-07-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/370144-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belaging. Ontslag van alle rechtsvervolging en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer: 16/370144-04 Datum uitspraak: 7 juli 2004 Tegenspraak Raadsman: mr. R.M. Maanicus G/T: Nee VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] thans gedetineerd in HvB Het Veer te Amsterdam. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2004. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie nu de klachttermijn zou zijn overschreden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer eerder aangifte heeft gedaan tegen deze verdachte ter zake van stalking gepleegd in de periode 12 juli 2000 tot en met 10 juni 2002. Deze aangifte heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank Utrecht van 8 juli 2003 waarbij de officier van justitie niet ontvankelijk werd verklaard onder meer omdat de klacht in die procedure niet tijdig was ingediend en niet was ondertekend. Verdachte wist mitsdien reeds vanaf 10 juni 2002 dat sprake was van een strafbaar feit en had nadien niet tot 16 respectievelijk 21 januari 2004 mogen wachten met het opnieuw doen van aangifte en klacht ter zake van stalking tegen deze verdachte. Nu zij dat wel gedaan heeft moet dat leiden tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie voor wat betreft de gehele ten laste gelegde periode dan wel de periode van 11 juni 2002 tot 21 oktober 2003. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Aangeefster heeft op 16 januari 2004 aangifte gedaan ter zake van belaging door verdachte; op 21 januari 2004 heeft zij terzake een klacht ingediend en op 16 maart 2004 heeft zij een aanvullende aangifte gedaan. Vooreerst merkt de rechtbank op dat de ten laste gelegde periode zich ongeveer 2 maanden uitstrekt na de datum dat het slachtoffer een klacht heeft ingediend, namelijk tot 16 maart 2004. Nu het slachtoffer echter op die datum een aanvullende aangifte heeft gedaan bij de politie ter zake van belaging gaat de rechtbank ervan uit dat de wens van het slachtoffer tot strafvervolging de gehele ten laste gelegde periode betreft. Artikel 66 van het wetboek van strafrecht schrijft voor dat de klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat het slachtoffer -met name ook door de vorige procedure- reeds lang er van op de hoogte was dat er jegens haar een strafbaar feit -namelijk belaging- werd gepleegd en dat daardoor de klachttermijn van drie maanden al veel eerder een aanvang heeft genomen dan op 16 januari 2004. De rechtbank deelt deze mening niet. Onder "het gepleegde feit" zoals genoemd in artikel 66 van het wetboek van strafrecht verstaat de rechtbank het aan de verdachte ten laste gelegde feit waarvoor de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen. Dat feit betreft in deze zaak belaging gepleegd in de periode van 11 juni 2002 tot en met 16 maart 2004. Van dat gepleegde feit heeft het slachtoffer tijdig na haar aangifte een klacht ingediend. Voor een uitleg van het begrip "gepleegde feit" als door de raadsman betoogd is geen steun te vinden in wetsgeschiedenis of jurisprudentie met betrekking tot de artikelen 66 en 285b van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het bewezenverklaarde: De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het ten laste gelegde feit omdat verdachte, gezien haar geestelijke gesteldheid, niet heeft kunnen inzien dat haar handelen als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer werd opgevat. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had om aangeefster te dwingen iets te doen of vrees aan te jagen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De omstandigheid dat verdachte aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens lijdt, kan slechts in de weg staan aan de opzet op het door verdachte gepleegde delict, indien blijkt van een zodanige ernstige geestelijke afwijking bij de verdachte, dat aangenomen moet worden dat zij van elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. De rapportages vermelden weliswaar dat het ten laste gelegde gedrag volledig bepaald wordt door het ziektebeeld, doch dit gegeven leidt primair tot de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte. Voor een verdergaande conclusie als door de raadsman betoogd, bieden de rapportages naar het oordeel van de rechtbank geen steun. Ten aanzien van de aanwezigheid van opzet en oogmerk overweegt de rechtbank voorts als volgt. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij [slachtoffer] express stalkt. Een van de redenen die de verdachte hiervoor geeft is dat [slachtoffer] ontrouw is in hun vriendschap: "Omdat zij (rechtbank: [slachtoffer]) aan de politie heeft verteld dat ik bij haar aan de deur kom, heeft ze hiermee onze vriendschap verraden". De rechtbank is van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat verdachte het feit van haar gedraging onder ogen heeft gezien; zij heeft de strekking van haar handeling gekend. Daarnaast heeft de raadsman ter terechtzitting aangegeven dat verdachte aangeefster benaderde omdat verdachte door aangeefster met rust gelaten wilde worden. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte handelde met het oogmerk om met rust gelaten te worden, zij hiermee opzet heeft gehad op het gepleegde feit. Verdachte heeft met haar gedragingen het oogmerk gehad aangeefster iets niet te laten doen. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: Belaging. De strafbaarheid van de verdachte In het met betrekking tot het ten laste gelegde feit betreffende de verdachte uitgebrachte deskundigenrapport d.d. 20 mei 2004, opgemaakt door drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensisch psycholoog te Breda, wordt -zakelijk weergegeven- het volgende geconstateerd en geconcludeerd: Bij onderzochte is sprake van een chronisch psychotisch beeld zich uitende in een massale waanstoornis, gemengd type (grootheids-/ paranoïde type, aanwijzingen voor erotomane wanen) waarschijnlijk op basis van schizofrenie (gedesorganiseerde vorm). Onderzochtes wils- en gedragskeuzes staan volledig in het teken van het aangegeven psychiatrische ziektebeeld. Gerelateerd naar het haar ten laste gelegde, kan worden aangegeven dat onderzochte volledig gehandeld heeft vanuit de inhoud van de psychiatrische stoornis. Vanuit gedragskundige optiek kan in het verlengde van de eerder omschreven ziekelijke stoornis der geestesvermogens dan ook worden aangegeven dat onderzochte ten aanzien van het haar ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar beschouwd kan worden. Geadviseerd wordt toe te passen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een gedwongen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis de duur van een jaar niet te boven gaand. In het met betrekking tot het ten laste gelegde feit betreffende de verdachte uitgebrachte deskundigenrapport d.d. 28 mei 2004, opgemaakt door drs. M. Kossen, psychiater te Utrecht, wordt -zakelijk weergegeven- het volgende geconstateerd en geconcludeerd: Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, die in diagnostische zin is te omschrijven als schizofrenie van het gedesorganiseerde type. Voor betrokkene houdt dit in dat er sprake is van onsamenhangende spraak, chaotisch gedrag en inadequaat affect (emoties zijn wisselend en niet passend bij wat er gezegd wordt), in combinatie met paranoïde wanen (complot theorieën) en betrekkingswanen (zoekt overal wat achter). Daarbij ontbreekt elke ziektebesef en elke motivatie tot verandering van het gedrag. Ten tijde van het ten laste gelegde (gedurende de gehele periode sinds juni 2002) was er sprake van de ziekte schizofrenie. De onderzoeker is van mening dat betrokkene als volledig ontoerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde kan worden beschouwd. Aanbeveling van de onderzoeker is om betrokkene onder artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht gedwongen op te laten nemen op een Forensische Psychiatrische Afdeling voor de duur van maximaal 1 jaar met als doelen instelling op antipsychotische medicatie, geven van psycho-educatie, vinden van een dagbesteding en zoeken naar een beschermde woonplek. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen drs. F.C.P. Zuidhof en drs. M. Kossen, dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, over en maakt deze tot de hare. De verdachte is, op grond van het vorenstaande, niet strafbaar voor het bewezenverklaarde feit. Verdachte dient ten aanzien van dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Motivering van de op te leggen maatregel Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank voorts nog gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel van het documentatieregister d.d. 18 maart 2004. Nu bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens bestond en de veiligheid voor zichzelf, dan wel anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist, zal de rechtbank de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar gelasten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gevorderd. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 37 en 285b van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde feit niet strafbaar. Ontslaat de verdachte voor het bewezenverklaarde feit van alle rechtsvervolging. Gelast overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht de strafrechtelijke maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van een jaar. Dit vonnis is gewezen door mrs. G. van Zeben, voorzitter, A.M.M.E. Doekes en H.F.M. van de Griendt, bijgestaan door M.J. Jager als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2004.