Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP8790

Datum uitspraak2004-06-17
Datum gepubliceerd2004-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 03/1739 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 31 juli 2003 doet eiser, die inkomsten uit een Werkloosheidsuitkering heeft, bij verweerder een aanvraag bijzondere bijstand tandartskosten ad €205,=. De tandartsbehandeling betreft het plaatsen van een zogenoemde Metallkeramikkrone. De kroon is geplaatst door een Belgische tandarts te Montzen. Het notabedrag is €410,=. Eiser is ziekenfondsverzekerd (CZ) en heeft een aanvullende tandarts-verzekering, PlusTand. Voor vergoeding bij CZ komt €208,25 in aanmerking. Bij besluit van 25 augustus 2003 wordt eiser medegedeeld dat de aanvraag wordt afgewezen. Niet is gebleken dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). Het territorialiteitsbeginsel verzet zich er voorts tegen dat in het buitenland gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 03 / 1739 NABW UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen [A] te Heerlen, eiser, en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen, gevestigd te Heerlen, verweerder. Datum bestreden besluit: 4 november 2003. Kenmerk: 01.21/030583-B/WS. Behandeling ter zitting: 4 maart 2004. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 4 november 2004 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 25 september 2003 tegen een door verweerder genomen besluit van 25 augustus 2003, waarbij hem geen bijzondere bijstand is verleend ten behoeve van tandartskosten, ongegrond verklaard. Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiser op 9 december 2003 beroep ingesteld door M.B. van Loenhout, medewerker van Stichting Vluchtelingenwerk te Heerlen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 4 maart 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde M.B. van Loenhout. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de heer W.G. Savelbergh. II. OVERWEGINGEN. Op 31 juli 2003 doet eiser, die inkomsten uit een Werkloosheidsuitkering heeft, bij verweerder een aanvraag bijzondere bijstand tandartskosten ad €205,=. De tandartsbehandeling betreft het plaatsen van een zogenoemde Metallkeramikkrone. De kroon is geplaatst door een Belgische tandarts te Montzen. Het notabedrag is €410,=. Eiser is ziekenfondsverzekerd (CZ) en heeft een aanvullende tandarts-verzekering, PlusTand. Voor vergoeding bij CZ komt €208,25 in aanmerking. Bij besluit van 25 augustus 2003 wordt eiser medegedeeld dat de aanvraag wordt afgewezen. Niet is gebleken dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). Het territorialiteitsbeginsel verzet zich er voorts tegen dat in het buitenland gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. In bezwaar voert eiser aan dat hij zich – onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank d.d. 28 juli 2003 bekend onder nummer AWB 02 / 1752 NABW – verzet tegen het niet vergoeden op basis van het territorialiteitsbeginsel, nu voor de bijstandswet van belang is waar hij woont en niet waar hij iets aanschaft. Eiser is van mening dat de EU wetgeving zich bovendien verzet tegen de handelswijze van verweerder. CZ vergoedt wel kosten ook al zijn ze in het buitenland gemaakt. Tijdens de hoorzitting op 21 oktober 2003 merkt eiser op dat de Belgische tandarts die hem heeft behandeld gewoon goedkoper is dan een Nederlandse en dat bovendien de voorziening noodzakelijk was. Bij het bestreden besluit wordt het bezwaar ongegrond verklaard en de bestreden beslissing gehandhaafd. Gesteld wordt ? dat niet is gebleken dat er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten; ? dat de kosten – daarenboven – niet in aanmerking komen voor vergoeding, omdat zij in het buitenland zijn gemaakt. Aangevoerd wordt dat in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat indien een tand of kies verloren gaat er niet noodzakelijkerwijs een kroon dient te worden geplaatst. Slechts ingeval van een medische noodzaak kan er aanspraak bestaan op de vergoeding van een kroon. Een onderzoek naar de medische noodzaak heeft echter niet plaatsgevonden, omdat er ook een andere afwijzingsgrond gegeven is. Aangevoerd wordt dat het territorialiteitsbeginsel immers aan vergoeding in de weg staat. Nu er sprake is van dienstverlening en niet van de aanschaf van een goed kan eiser geen rechten ontlenen aan de uitspraak van deze rechtbank AWB 02 / 1752 NABW. In beroep wordt in wezen hetzelfde aangevoerd als in bezwaar. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Centraal daarbij staat de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Artikel 39 lid 1 en 2 van de Abw [van 03-10-2001 - 31-12-2003] 1. Onverminderd hoofdstuk II heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. 2. In afwijking van artikel 6, onderdeel b, kan bijzondere bijstand ook aan een persoon, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat behoeft te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan. Ten aanzien van medische kosten kent verweerder een categoriaal beleid als bedoeld in artikel 39 lid 2 Abw. Dit beleid is van toepassing tot een bedrag van ƒ300,= (€136,=) per jaar. Nu het restant bedrag van de tandartsnota waarvoor eiser om bijzondere bijstand verzoekt hoger is dan genoemd bedrag, komt hij niet in aanmerking voor categoriale bijzondere bijstand. Zijn aanvraag en het besluit daaromtrent dient derhalve op het eerste lid van artikel 39 Abw te worden gestoeld. Op grond van het geldende beleid van verweerder inzake bijzondere bijstand voor tandheelkundige voorzieningen, waaronder een kroon, zoals neergelegd in de Beleidsregels bijzondere bijstand (bijlage 2 Overzicht van kosten soorten ter beoordeling van de noodzakelijkheid), pag. B.12 – B.13 van 1 oktober 1998), dient er een advies te worden ingewonnen bij de GGD. De rechtbank stelt vast een dergelijk advies in de primaire fase niet is gevraagd, omdat er naar het oordeel van verweerder reeds een andere afwijzingsgrond was. Dat er een andere afwijzingsgrond was, is door eiser bestreden met een beroep op het Europees recht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank bekend onder procedurenummer AWB 02 / 1752 NABW. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser zich niet zonder meer op genoemde uitspraak kan beroepen, nu deze expliciet over de aanschaf van goederen in het buitenland ging. De onder-havige zaak heeft immers betrekking op dienstverlening over de landsgrens. De grief betreffende strijd met het Europees recht is echter tevens onderbouwd met een verwijzing naar het vrij verkeer van goederen en diensten. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat verweerder inhoudelijk op deze grief is ingegaan. Ter zitting is zulks door de gemachtigde van verweerder bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om het vasthouden aan het territorialiteitsbeginsel te relateren aan de – nu slechts impliciet in de beslissing te lezen – opvatting dat een en ander niet in strijd komt met het Europees recht, meer precies met het vrij verkeer van diensten. Ter voorlichting van partijen overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 49 van het EG-Verdrag luidt: In het kader van de volgende bepalingen zijn de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap verboden ten aanzien van de onderdanen der Lid-Staten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht. […] Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie vallen onder het verbod van artikel 49 EG-Verdrag de bepalingen die belemmeringen opwerpen ten aanzien van zowel de dienstverlener als de dienstontvanger die zich van de ene naar de andere en/of een derde lidstaat begeven. Naar vaste rechtspraak van het Hof worden onder diensten begrepen medische dienstverrichtingen, zoals die worden verleend door een tandarts. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet ontkend worden dat in het onderhavige geval de diensten-ontvanger beperkt wordt in zijn recht zich naar een andere lidstaat te begeven om medische diensten te ontvangen. De rechtbank laat ter beoordeling aan verweerder of er sprake is van een directe of indirecte dan wel potentiële beperking die uitgaat van de toepassing van het territorialiteitsbeginsel. De vraag die door verweerder naar het oordeel van de rechtbank voorts beantwoordt dient te worden is of deze beperking al dan niet toegestaan is, en in het laatste geval wellicht objectief gerecht-vaardigd is. Voorts overweegt de rechtbank ten overvloede het volgende. Op grond van het hierboven gememoreerde geldende beleid van verweerder inzake bijzondere bijstand voor tandheelkundige voorzieningen dient er een advies te worden ingewonnen bij de GGD. De rechtbank merkt op dat indien de “andere afwijzingsgrond” in bezwaar niet kan worden gehand-haafd, verweerder, ook gezien het feit dat eiser onder meer ter hoorzitting heeft gesteld dat de behandeling heel gebruikelijk is en noodzakelijk was, alsnog een dergelijk advies zal dienen in te winnen. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat in dat geval hij mogelijk alsnog geconfronteerd kan worden met een afwijzing. De rechtbank acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten van het geding. Op grond van de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; 2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser; 3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,-- wordt vergoed door de gemeente Heerlen. Aldus gedaan door mr. H.J.O. Martens in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2004 door mr. Martens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. E. van Binnebeke w.g. Martens Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 17 juni 2004 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.