Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP8852

Datum uitspraak2004-06-30
Datum gepubliceerd2004-07-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5407 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening afgewezen; geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd.


Uitspraak

03/5407 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [verzoekerster], wonende te [woonplaats], verzoekster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Verzoekster heeft bij brief van 22 oktober 2003 (met bijlagen) om herziening verzocht van de door de Raad op 21 oktober 2003 gegeven uitspraak 02/6585 WAO, naar welke uitspraak hier wordt verwezen. Verzoekster heeft bij brieven van 30 oktober en 3 november 2003 de gronden van het verzoekschrift nader aangevuld. Van de zijde van gedaagde is bij brief van 8 december 2003 gereageerd op de inhoud van bovenvermeld verzoekschrift. Verzoekster heeft vervolgens bij brief van 12 december 2003 gereageerd op de inhoud van bovenvermelde brief. Verzoekster heeft voorts een aantal nadere stukken in het geding gebracht. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 26 mei 2004, waar verzoekster in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B. Drossaert, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of van de zijde van verzoekster gronden zijn aangevoerd die tot herziening van de in rubriek I vermelde uitspraak van de Raad van 21 oktober 2003 kunnen leiden. De Raad beantwoordt deze vraag in ontkennende zin. Hij heeft daartoe het volgende overwogen. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 21 van de Beroepswet kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Al eerder, onder meer in zijn uitspraak, gepubliceerd in JB 1996/248, heeft de Raad overwogen dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. De Raad ziet in hetgeen verzoekster in haar verzoekschrift heeft gesteld geen feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Gegeven het beperkte toetsingskader dat de Raad in deze bijzondere procedure ter beschikking staat, komt hij op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad dient te worden afgewezen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Aldus gegeven door mr. M.C. Bruning als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004. (get.) M.C. Bruning. (get.) J. Verrips.