Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP9668

Datum uitspraak2004-07-09
Datum gepubliceerd2004-07-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005230-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De bevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d., van de Politiewet 1993 is aan de Koninklijke marechaussee op het terrein van grensoverschrijdende criminaliteit een eigen taak toebedeeld, zij het dat die taak niet zelfstandig kan worden uitgeoefend, doch alleen bij wijze van assistentieverlening, zulks in samenwerking met de politie. Van een zodanige samenwerking is in het onderhavige geval echter niet gebleken.


Uitspraak

Parketnummer: 03/005230-04 Datum uitspraak: 9 juli 2004 (bij vervroeging) RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2004. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 23 maart 2004 te [M.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 378 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 1,4 en/of 25,2 en/of 32,7 en/of 61,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 1 augustus 2003 tot en met 23 maart 2004 te [M.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne zijnde amfetamine en/of cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Overwegingen ten aanzien van het bewijs Aan de rechtbank is gebleken dat alle handelingen in het kader van het opsporingsonderzoek zonder uitzondering zijn verricht door ambtenaren van de Koninklijke marechaussee. De vraag rijst of de betreffende ambtenaren van de Koninklijke marechaussee daartoe bevoegd waren. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Uit het bepaalde in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat met de opsporing van strafbare feiten onder meer zijn belast, voor de door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie te bepalen gevallen: de (…) onderofficieren van de Koninklijke marechaussee. Uit de aanwijzingsbeschikking opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee d.d. 29 maart 1994 (Stcrt. 1994, 53) volgt dat onderofficieren der Koninklijke marechaussee opsporingsbevoegd zijn indien zij werkzaam zijn in de uitoefening van de taken opgedragen bij artikel 6 van de Politiewet 1993. Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Politiewet zijn de hiervoor bedoelde ambtenaren van de Koninklijke marechaussee tevens bevoegd tot optreden in de gevallen dat zij bij de uitoefening van de aan hen opgedragen politietaken stuiten op strafbare feiten. De doorzoeking op 23 maart 2004 in de woning aan het [B.] te [M.] vond plaats in het kader van een onderzoek naar een vermoedelijke overtreding van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Toen aldaar de verpakkingsmaterialen, drukpers en poeders, waarvan het vermoeden bestond dat het middelen als bedoeld in de Opiumwet betrof, werden aangetroffen bestond die bevoegdheid tot optreden aan de zijde van de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee. Gelet op deze bevoegdheid tot optreden is naar het oordeel van de rechtbank de in de woning aangetroffen persoon bevoegdelijk aangehouden en zijn de maatregelen die nodig waren om wegmaking, onbruikbaarmaking, onklaarmaking of beschadiging van de voor inbeslagneming vatbare voorwerpen te voorkomen evenzeer bevoegdelijk genomen. Terecht is daarna kontact genomen met de inspecteur van de Regiopolitie Limburg-Zuid, immers uit meerbedoeld artikel 6, vierde lid, van de Politiewet volgt niet de bevoegdheid tot het daarop gevolgde optreden van de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee inzake de opsporing van de vermoedelijke overtredingen van de Opiumwet. De in het kader van die opsporing vervolgens door de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee ondernomen activiteiten zijn immers niet zozeer verweven met en bouwen niet zodanig voort op de ontdekking van de vermoedelijke overtreding van de Opiumwet dat overdracht van het onderzoek aan de politie een doelmatige opsporing in de weg zou staan. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d., van de Politiewet 1993 is aan de Koninklijke marechaussee op het terrein van grensoverschrijdende criminaliteit een eigen taak toebedeeld, zij het dat die taak niet zelfstandig kan worden uitgeoefend, doch alleen bij wijze van assistentieverlening, zulks in samenwerking met de politie. Van een zodanige samenwerking is in het onderhavige geval echter niet gebleken. In het proces-verbaal is gerelateerd dat na de vondst van de voorwerpen waaruit een vermoeden ontstond van een overtreding van de Opiumwet, overleg heeft plaats gevonden met een inspecteur van de Politieregio Limburg-Zuid en dat door de Rechter-commissaris van de rechtbank te Maastricht aan een opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, tevens hulpofficier van justitie, mondeling toestemming is verleend tot het doorzoeken van de voormelde woning. Echter, besloten is om het onderzoek naar deze overtredingen van de Opiumwet, zoals in het proces-verbaal van 14 mei 2004 treffend wordt uitgedrukt, ‘zelf te verrichten’. Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, die in de onderhavige zaak zijn opgetreden in het kader van de opsporing van overtredingen van de Opiumwet, op dat punt onbevoegd zijn opgetreden. De door hen ter zake daarvan opgemaakte processen-verbaal kunnen derhalve voor het bewijs van het ten laste gelegde niet dienen. Voor zover het gebruik van bedoelde stukken niet reeds afstuit op de onrechtmatigheden in de verkrijging van de daarin verwoorde gegevens zijn het ‘andere geschriften’, zoals bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder vijfde, van het Wetboek van Strafvordering, welke echter dan nog uitsluitend kunnen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. De vrijspraak Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De inbeslaggenomen goederen Ten aanzien van de in beslag genomen goederen is thans niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. Derhalve zal de rechtbank de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomene, te weten 04-0267741 35 1.00 STK Identiteitsbewijs nationaal op naam van [S.] 01/01/1968 04-0267741 36 1.00 STK Paspoort Marokko 04-0267741 37 2.00 STK Papier Spaanse autorizcion de regresso nm [S.]; - heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.I. van der Eijk, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. R. Niessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en vervroegd uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2004.