Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ1000

Datum uitspraak2004-06-09
Datum gepubliceerd2004-07-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/03714
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij de buiten de driejaarstermijn opgelegde aanslag was aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Belanghebbende acht die aanslag nietig (zie 03/00431) maar verzoekt om een beschikking tot vaststelling van de naar het volgende jaar over te brengen buitenlandse winst (stallingsbeschikking). Hof: rechtsbescherming eist dat de inspecteur alsnog die beschikking neemt, zulks naar analogie van een verliesvaststellingsbeschikking als aan de orde in BNB 2003/62.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van de naamloze vennootschap X N. V. te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur. 1. Loop van het geding 1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 25 september 2003, ingediend door mr. A (B Belastingadviseurs) te Q als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 2 september 2003, op het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de "beschikking aftrek elders belast 1995/1996" gedagtekend 25 juli 2003 (hierna: de beschikking). Bij de beschikking is vastgesteld dat belanghebbende "in 1995/1996 in aanmerking [komt] voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een buitenlands winstbedrag van NLG 34.109.000". Na bezwaar heeft de inspecteur de beschikking gehandhaafd. 1.2. Het beroep strekt - naar het Hof verstaat - tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vaststelling van het totale op de voet van artikel 3a van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 naar het volgende (boek)jaar over te brengen bedrag aan buitenlandse winst op, uiteindelijk, NLG 136.347.000. 1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert - naar het Hof verstaat - tot ongegrondverklaring van het beroep. 1.4. De zaak is behandeld ter zitting van 25 februari 2004, gelijktijdig met de zaak met kenmerk 03/00431 betreffende onder meer de aan belanghebbende opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1995/1996 en de daarbij genomen beschikking tot vaststelling van het in dat jaar verrekende verlies als bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: verrekend-verliesbeschikking). De in laatstgenoemde zaak ingediende stukken (beroepschrift, verweerschrift, conclusie van repliek, conclusie van dupliek en nadere stukken, namens belanghebbende ingezonden bij brief van mr. C van 13 februari 2004) gelden tevens als ingebracht in de onderhavige zaak. Ter zitting zijn verschenen en gehoord de voornoemde gemachtigde, mr. A, tot bijstand vergezeld van mr. D, mr. C en mr. E, alsmede namens de inspecteur mr. F, tot bijstand vergezeld van drs. G RA, mr. H en I RA. Namens belanghebbende is een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 1.5. Bij brief aan gemachtigde van 25 februari 2004 heeft de griffier verzocht om toezending van een volledig exemplaar van een van belanghebbende afkomstige en als bijlage 3 bij het verweerschrift gevoegde overeenkomst. Het gevraagde stuk is bij brief van gemachtigde van 1 maart 2004 aan de griffier toegezonden. Een kopie van deze brief met bijlage is aan de inspecteur toegezonden. Partijen hebben verklaard naar aanleiding van deze aanvulling van de stukken geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende heeft haar aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1995/1996 ingediend op 25 november 1997. In die aangifte is onder meer een vermindering uit hoofde van aftrek elders belast verzocht tot een bedrag van NLG 35.773.150, betrekking hebbende op buitenlandse winst uit Thailand, de Verenigde Staten van Amerika en de Nederlandse Antillen. 2.2. De inspecteur heeft bij brief van 16 juni 2000 aan belanghebbende meegedeeld dat hij, mede op grond van de bevindingen van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek, correcties op de ingediende aangifte zou aanbrengen. Die correcties hielden onder meer in dat de aftrek elders belast zou worden vastgesteld op NLG 1.750.000. 2.3. Het aan belanghebbende verzonden aanslagbiljet vennootschapsbelasting 1995/1996 is gedagtekend 15 juli 2000. In dat aanslagbiljet is, onder meer, een aftrek elders belast vermeld van NLG 1.750.000. Belanghebbende heeft tijdig pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag. 2.4. In het conceptrapport met dagtekening 27 oktober 2000 van het in 2.2. vermelde boekenonderzoek heeft de inspecteur de aftrek elders belast berekend op NLG 11.938.150. 2.5. Na uitvoerige correspondentie en herhaalde besprekingen, waarbij ook de aanslagregeling voor het boekjaar 1996/1997 aan de orde was, heeft belanghebbende op 12 december 2001 het bezwaar tegen de aanslag gemotiveerd; daarbij heeft zij het standpunt ingenomen dat de in de aangifte vermelde aftrek elders belast met NLG 8.165.500 dient te worden verhoogd tot NLG 43.938.650 in verband met een boekwinst van NLG 23.330.000 op onroerende zaken in het Verenigd Koninkrijk. Voorts heeft belanghebbende in die brief onder meer het volgende naar voren gebracht: "Omdat de vaststelling van de verschuldigde vennootschapsbelasting over het jaar 1995/96 niet tijdig heeft plaatsgevonden, kan de aftrek elders belast niet geëffectueerd worden. Op grond van artikel 3a (...) BVDB 1989 (...) dient de Belastingdienst dan een beschikking af te geven welke het bedrag vaststelt van de naar het volgend jaar over te brengen buitenlandse onzuiver inkomen. Deze beschikking is niet afgegeven. Wij verzoeken u hierbij alsnog een beschikking ex artikel 3a BVDB af te geven voor een bedrag van f 43.938.650." 2.6. Ook in de loop van 2002 hebben partijen uitvoerig overlegd en gecorrespondeerd. Over en weer zijn compromisvoorstellen gedaan en verworpen. Ook op de hoorzitting van 4 november 2002 zijn partijen niet nader tot elkaar gekomen. Bij uitspraak van 9 december 2002 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de aanslag en de verrekend-verliesbeschikking ongegrond verklaard; aan het in 2.5. vermelde verzoek een beschikking op de voet van artikel 3a van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 (hierna: BVDB 1989) af te geven is hij zonder toelichting voorbijgegaan. 2.7. Belanghebbende heeft op 15 januari 2003 pro forma beroep ingesteld tegen de in 2.6. vermelde uitspraak van de inspecteur. Het desbetreffende beroepschrift, dat is aangevuld bij brief van 26 februari 2003, is bij het Hof geadministreerd onder het kenmerknummer 03/00431. 2.8. Bij brief gedagtekend 25 juli 2003 heeft de inspecteur aan belanghebbende onder het hoofd "Beschikking aftrek elders belast (belanghebbende) 1995/96" het volgende meegedeeld: "Naar aanleiding van de aangifte vennootschapsbelasting 1995/96 van (belanghebbende) bericht ik u het volgende. In de aangifte (...) is een bedrag aan aftrek ter voorkoming van dubbele belasting aangegeven van 35% van NLG 102.209.000, zijnde 35.773.150. Dit bedrag is door de inspecteur verlaagd in verband met de te hoge schatting van de Thaise verkoopwinst in verband met de vervreemding van de vaste inrichting aldaar. Volgens de final update van (belanghebbende) van 30 september 1997 bedraagt de verkoopwinst NLG 28.907.000. In de aangifte (...), die op 25 november 1997 is ingediend, wordt met deze final update geen rekening gehouden en gaat (belanghebbende) uit van een veel te hoge geschatte verkoopwinst van NLG 76.900.000. (Belanghebbende) is bereid gebleken de vervreemdingswinst in overeenstemming te brengen met de final update. Hierbij komt nog een suppletie op de verkoopwinst van NLG 10.808.000 zoals gemotiveerd door (belanghebbende) in de brief van 29 december 2000. Tezamen met de reeds aangegeven exploitatiewinst in 1995/96 van NLG 8.800.000 alsmede de exploitatiewinst van april 1996 ad NLG 343.000 ontstaat dan een voorkomingswinst voor Thailand van NLG 48.858.000 en een corresponderende aftrek van NLG 17.100.300. Van het bedrag van NLG 48.858.000, dient het bedrag van NLG 343.000 toegerekend te worden aan het boekjaar 1996/97 omdat dit bedrag betrekking heeft op het exploitatieresultaat van april 1996, dat in het boekjaar 1996/97 valt. Ter zake wordt verwezen naar de correctiebrief van de inspecteur van 16 juni 2000 en het controlerapport van 27 december 2001. Voorts dient de verkoopwinst ad NLG 28.907.000 alsmede de suppletie op deze verkoopwinst ad NLG 10.808.000 toegerekend te worden aan het boekjaar 1996/97. Dit is een gevolg van het feit dat het Thaise cateringbedrijf tot en met 30 april 1996 voor rekening en risico van (belanghebbende) kwam. De verkoop is in het boekjaar 1996/97 voltooid en afgerekend. Bijgevolg resteert voor het boekjaar 1995/96 het buitenlandse winstbedrag van NLG 8.800.000 samenhangende met de exploitatie van het Thaise cateringbedrijf in het boekjaar 1995/96. Voorts is in aanvulling op de aangifte in het bezwaarschrift van 12 december 2001 een aftrek gevraagd voor een bedrag van NLG 8.165.000 (NLG 23.328.000 x 35%) samenhangende met J UK. Deze aftrek is niet aan de orde omdat de onroerend goedtransactie, die aan de aftrek ten grondslag ligt, in het boekjaar 1994/95 heeft plaatsgevonden. Ondanks herhaalde verzoeken heeft (belanghebbende) niet aannemelijk kunnen maken op grond van welke feiten zij van mening is dat de verkoop van het onroerend goed in het boekjaar 1995/96 heeft plaatsgevonden. De verkooptransactie heeft op 30 september 1994 plaatsgevonden. Gelet op het bovenstaande komt (belanghebbende) in 1995/96 in aanmerking voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een buitenlands winstbedrag van NLG 34.109.000 (i.e. NLG 11.938.150 aan aftrek). Dit bedrag bestaat uit een bedrag van NLG 5.000.000 verband houdende met de vaste inrichting op de Nederlandse Antillen uit hoofde van de C.V. deelname aan de K, het bedrag van NLG 8.800.000 verband houdende met de vaste inrichting in Thailand uit hoofde van de exploitatie van cateringactiviteiten, en het bedrag van NLG 20.309.000 verband houdende met de vaste inrichtingen van L B.V. Indien u bezwaar heeft tegen deze beschikking kunt u binnen 6 weken na dagtekening van deze brief bezwaar aantekenen bij de Belastingdienst/Amsterdam (... )." 2.9. Op het door belanghebbende tegen de beschikking gemaakte bezwaar heeft de inspecteur uitspraak gedaan met dagtekening 2 september 2003. Deze uitspraak luidt als volgt: "Naar aanleiding van uw bezwaarschrift (...) gericht tegen de beschikking aftrek elders belast 1995/1996 van (belanghebbende) (...) bericht ik u als volgt. Uw bezwaarschrift is ingediend binnen de wettelijke termijn van 6 weken zodat uw bezwaarschrift in aanmerking komt voor inhoudelijke behandeling. In uw brief (...) verwijst u voor de bezwaren, die (belanghebbende) tegen de motivering van de beschikking van 25 juli 2003 heeft, naar het beroepschrift dat u ter zake namens (belanghebbende) heeft ingediend. In het verweerschrift van 28 juli 2003 (...) wordt gemotiveerd uiteengezet dat uw bezwaren door de inspecteur worden afgewezen. De motivering van de beschikking van 25 juli 2003 vormt hiervan een specifieke uitleg. (...) (Ik) (...) heb (...) besloten de beschikking van 25 juni (lees: juli, Hof) 2003 bij uitspraak op bezwaar te handhaven en niet tegemoet te komen aan uw bezwaren. Voor de verdere inhoudelijke motivering van deze uitspraak verwijs ik naar de motivering van de beschikking van 25 juli 2003 alsmede het verweerschrift van 28 juli 2003. Indien u niet accoord gaat met deze uitspraak op bezwaar kunt u binnen 6 weken na dagtekening van deze uitspraak beroep (...) aantekenen bij het Gerechtshof (...) Amsterdam." 2.10. Tegen de in 2.9. vermelde uitspraak heeft belanghebbende het onderhavige beroep ingesteld. Dit beroepschrift houdt onder meer het volgende in: "Gedagtekend 25 juli 2003 heeft de inspecteur (belanghebbende) een beschikking toegezonden welke is aangeduid als "Beschikking aftrek elders belast". (Belanghebbende) kan deze beschikking niet anders verstaan dan als een beschikking als bedoeld in art. 3a Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 (een zogenaamde "stallingsbeschikking" ....). In de beschikking heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat (belanghebbende) in het boekjaar 1995/1996 in aanmerking komt voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ad NLG 11.938.150 voor een buitenlands winstbedrag van NLG 34.109.000 (...) Conclusie (Belanghebbende) concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en vaststelling van het bedrag aan aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op NLG 47.721.450." 2.11. Ter zitting van 25 februari 2004 heeft de inspecteur een "gecorrigeerde opstelling belastbaar bedrag 1995/1996" overgelegd waarin - onder meer - een "gecorrigeerde aftrek elders belast" van NLG 11.938.150, ter zake van een buitenlandse winst van NLG 34.109.000, is opgenomen. 2.12. In de zaak met kenmerk 03/00431 heeft het Hof heden beslist dat de aanslag vennootschapsbelasting 1995/1996 dient te worden vernietigd. De verrekend- verliesbeschikking heeft het Hof bij dezelfde uitspraak gehandhaafd. 3. Geschil In geschil is - naar het Hof begrijpt - of een beschikking op de voet van artikel 3a BVDB 1989 is gegeven en zo ja, welk bedrag aan buitenlandse winst van belanghebbende van het boekjaar 1995/1996 dient te worden overgebracht naar het boekjaar 1996/1997. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces- verbaal van de zitting van 25 februari 2004. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Belanghebbende heeft zich voor het geval de aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1995/1996 (hierna: de aanslag) wegens overschrijding van de termijn van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vernietigd moet worden - haar primaire standpunt in de zaak met kenmerk 03/00431 - op het standpunt gesteld dat het bedrag van de buitenlandse winst van het boekjaar 1995/1996, door haar gesteld op NLG 136.347.000, bij beschikking op de voet van artikel 3a BVDB, eerste lid, 1989 (hierna: stallingsbeschikking) naar het boekjaar 1996/1997 dient te worden overgebracht. 5.2. De inspecteur stelt zich, in ieder geval primair, op het standpunt dat de aanslag rechtsgeldig is opgelegd, dat een stallingsbeschikking geen zin heeft omdat bij de aanslag een aftrek elders belast is verleend voor de gehele buitenlandse winst, en dat het bedrag van de buitenlandse winst van het boekjaar 1995/1996 op NLG 34.109.000 dient te worden vastgesteld. 5.3. Opschrift en tekst van de in 2.8. vermelde brief van 25 juli 2003 laten geen andere conclusie toe dan dat de inspecteur daarbij niet een stallingsbeschikking als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, BVDB 1989 heeft gegeven. Met de desbetreffende "Beschikking aftrek elders belast" beoogt de inspecteur immers niet enig bedrag aan buitenlandse winst vast te stellen dat op de voet van artikel 3a, derde lid, BVDB 1989 naar het boekjaar 1996/1997 kan worden overgebracht. Veeleer is uit de tekst van die beschikking als bedoeling van de inspecteur op te maken belanghebbende een rechtsingang te verschaffen met betrekking tot de - in geschil zijnde - hoogte van de buitenlandse winst in het boekjaar 1995/1996. Een en ander vindt steun in de tekst van de in 2.9. vermelde uitspraak op bezwaar. De beschouwingen van partijen in de gedingstukken in de zaak 03/00431 en hun uitlatingen tijdens de zitting van 25 februari 2004 leiden - wat van die beschouwingen en uitlatingen overigens zij - niet tot een andere conclusie omtrent het karakter van de beschikking van 25 juli 2003. 5.4. De beschikking van 25 juli 2003 is gelet op haar inhoud en in weerwil van de daarin vermelde rechtsmiddelverwijzing niet een beschikking waartegen op de voet van artikel 23, eerste lid, AWR bezwaar kan worden ingesteld, aangezien de belastingwet geen bepaling bevat waarin een dergelijke beschikking als een voor bezwaar vatbare beschikking is aangemerkt. De inspecteur had het tegen de beschikking van 25 juli 2003 ingediende bezwaar dan ook niet ontvankelijk dienen te verklaren. 5.5. Een stallingsbeschikking wordt blijkens het eerste lid van artikel 3a BVDB 1989 in voorkomend geval genomen gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarin de aftrek elders belast niet (volledig) geldend kan worden gemaakt. Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt het naar het volgende jaar over te brengen buitenlandse onzuivere inkomen (ingevolge artikel 10, eerste lid, BVDB 1989 zal dat voor een aan de vennootschapsbelasting onderworpen belastingplichtige zijn: de naar het volgende jaar over te brengen buitenlandse winst) op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Koninklijk Besluit van 23 december 1994, Stb. 1994, 964, waarbij onder andere artikel 3a in het BVDB 1989 werd ingevoegd, gaat de besluitgever ervan uit dat, zonder beschikking, het recht op toepassing van de hier bedoelde stallingsregeling vervalt (zie de publicatie in Vakstudie-Nieuws 1995, blz. 127 e.v.). 5.6. Naar tekst en opzet is de stallingsbeschikking te vergelijken met een beschikking tot vaststelling van een verlies op de voet van het met ingang van 1 januari 2001 geldende artikel 20b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet; voor de periode 1 januari 1995 tot 1 januari 2001 artikel 20a van de Wet). Ook een dergelijke verliesvaststellingsbeschikking wordt immers - in beginsel - gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het desbetreffende jaar gegeven, heeft betrekking op een bedrag dat - in beginsel zonder beperking in de tijd - in volgende boekjaren tot vermindering van belasting (althans belastbare winst) kan leiden en is constitutief voor het effectueren - door middel van verrekening met belastbare winst van toekomstige jaren - van die vermindering. 5.7. In het arrest HR 22 november 2002, nr. 37061, BNB 2003/62c*, was een situatie aan de orde waarin een verliesvaststellingsbeschikking als bedoeld in (thans) artikel 20b, eerste lid, van de Wet, was gegeven bij een aanslag die in strijd met het destijds in artikel 25a van de Wet bepaalde was opgelegd. De Hoge Raad overwoog (rov. 3.4): "Artikel 20a, lid 1, van de Wet bepaalt dat de inspecteur het bedrag van een verlies van een jaar vaststelt bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag van dat jaar. Als uitgangspunt heeft derhalve te gelden dat de verliesbeschikking gelijktijdig met de aanslag over het desbetreffende jaar wordt genomen. Uit de tekst van deze bepaling volgt evenwel niet dat een verliesbeschikking uitsluitend mag worden vastgesteld indien tevens een aanslag wordt vastgesteld. Een dergelijke uitleg komt bovendien in strijd met de aan die bepaling ten grondslag liggende rechtszekerheidsgedachte. Blijkens de (...) geschiedenis van totstandkoming van de Wet is met de onderhavige bepaling met name beoogd te bewerkstelligen dat het bedrag van het verlies tijdig bij de belastingplichtige bekend is, en is het systeem van de vaststelling van de verliesbeschikking gelijktijdig met de aanslag gebaseerd op de gedachte dat de inspecteur de aangifte nodig heeft om het bedrag van het verlies te bepalen. De belastingplichtige heeft bij het vaststellen van de verliesbeschikking voorts een materieel belang, nu artikel 20, lid 2, van de Wet aan verrekening van een verlies de voorwaarde stelt dat het verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. De vaststelling van het verlies van een jaar door de inspecteur moet derhalve ook mogelijk worden geacht in een geval waarin op grond van artikel 25a van de Wet geen aanslag dient te worden vastgesteld." 5.8. In de Nota van Toelichting op het KB van 23 december 1994, Stb. 1994, 964, is onder meer het volgende vermeld: "De beschikking als bedoeld in artikel 3a wordt gelijktijdig met de aanslag over dat jaar gegeven en is een voor bezwaar vatbare beschikking. Met deze koppeling aan het vaststellen van de aanslag wordt bereikt dat er voor het geven van de beschikking dezelfde termijn geldt als voor het vaststellen van de aanslag. Wordt de beschikking niet of niet-tijdig gegeven terwijl de inspecteur daartoe wel verplicht was omdat een aanslag is vastgesteld of vastgesteld had moeten worden, dan kan de belastingplichtige op grond van artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen." 5.9. In het onderhavige geval is een aanslag vastgesteld, doch is deze vernietigd wegens overschrijding van de termijn van artikel 11, derde lid, AWR. Mede gelet op de bedoeling van de besluitgever, zoals deze blijkt uit de in 5.8. vermelde passage, brengen de eisen van behoorlijke rechtsbescherming mee dat aan belanghebbende, op analoge wijze als in het arrest BNB 2003/62c* is aangenomen voor het geval de aanslag niet rechtsgeldig is opgelegd doch belanghebbende een materieel belang heeft bij een verliesvaststellingsbeschikking, een rechtsingang geboden wordt door middel van een stallingsbeschikking. Een dergelijke beschikking is immers constitutief voor de aftrek elders belast die belanghebbende - op basis van het door haar ingenomen standpunt - in het boekjaar 1996/1997 of enig daarop volgend boekjaar geldend zal willen maken ter zake van het bedrag van de buitenlandse winst van 1995/1996 dat - naar belanghebbende stelt - naar het volgende boekjaar kan worden overgebracht. De inspecteur zal belanghebbende derhalve op het door haar gedane, in 2.5. vermelde, verzoek - alsnog - een stallingsbeschikking dienen af te geven en daarin het bedrag van de buitenlandse winst van het boekjaar 1995/1996 dienen vast te stellen waarvan hij meent dat het kan worden overgebracht naar het boekjaar 1996/1997. Het Hof gaat ervan uit dat de inspecteur zich bij het geven van die beschikking respectievelijk bij het doen van uitspraak op - eventueel - daartegen gemaakt bezwaar gebonden zal weten aan de beslistermijnen van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als zodanig komen in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Het voor proceshandelingen toe te kennen aantal punten wordt met toepassing van de Bijlage bij het Besluit gesteld op 2 (Al sub 1 en 8) en de wegingsfactor wegens het gewicht van de zaak op 2. De te vergoeden proceskosten komen daarmee uit op € 322 x 4 = € 1.288. 7. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak, - verklaart het bezwaar niet ontvankelijk, - verstaat dat de inspecteur voor het boekjaar 1995/1996 alsnog een stallingsbeschikking zal nemen, - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot het beloop van € 1.288 en - gelast de Staat het griffierecht van € 232 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 9 juni 2004 door mrs. Van der Ouderaa, voorzitter, Den Boer en Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: - Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). - Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. - Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.