Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ1364

Datum uitspraak2004-07-14
Datum gepubliceerd2004-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308803/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) besloten om zijn voornemen uit te voeren tot het aanbrengen van de volgende wijzigingen en aanvullingen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de basisadministratie) in de beschrijving van de personalia en nationaliteit van appellante: - het wijzigen van de namen van appellante op haar persoonslijst van [appellante a] in [appellante]; - het doorhalen van de oudergegevens en adoptiegegevens op de persoonslijst van appellante; - het in onderzoek stellen van haar personalia; - het doorhalen van de vermelding dat appellante de Nederlandse nationaliteit heeft en haar te vermelden als zijnde van [land] nationaliteit.


Uitspraak

200308803/1. Datum uitspraak: 14 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], zich noemende [appellante a], wonend te Rotterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2003 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) besloten om zijn voornemen uit te voeren tot het aanbrengen van de volgende wijzigingen en aanvullingen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de basisadministratie) in de beschrijving van de personalia en nationaliteit van appellante: - het wijzigen van de namen van appellante op haar persoonslijst van [appellante a] in [appellante]; - het doorhalen van de oudergegevens en adoptiegegevens op de persoonslijst van appellante; - het in onderzoek stellen van haar personalia; - het doorhalen van de vermelding dat appellante de Nederlandse nationaliteit heeft en haar te vermelden als zijnde van [land] nationaliteit. Bij besluit van 21 januari 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 2 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. M.A. Jubitana, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door C.P. van Dis, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) is het college van elke gemeente de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens over de bevolking in een geautomatiseerde basisadministratie van persoonsgegevens. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Wet GBA worden gegevens over het Nederlanderschap opgenomen met toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, van andere op het Nederlanderschap betrekking hebbende wettelijke bepalingen en van verdragen waaruit het Nederlanderschap voortvloeit. Ingevolge artikel 83, aanhef en onder d, van de Wet GBA wordt een beslissing van het college om ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 86, tweede lid, van de Wet GBA kan de betrokkene, voor zover een besluit als bedoeld in artikel 83 het Nederlanderschap betreft, zich uitsluitend wenden tot de rechtbank te 's-Gravenhage met een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. 2.2. Appellante heeft betoogd dat het college niet de bevoegdheid heeft om ambtshalve wijzigingen aan te brengen in de basisadministratie. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 2 van de Wet GBA is het college verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens over de bevolking. Blijkens de memorie van toelichting op dit artikel bestaat deze verantwoordelijkheid mede uit het bijhouden van de basisadministratie en heeft het gemeentebestuur de verantwoordelijkheid ambtshalve gegevens op te nemen in de gevallen waarin de burger nalatig blijft of een onjuiste opgave heeft gedaan (Kamerstukken II, 1998/99, 21 123, nr. 3, p. 15 en p. 105). De rechtbank heeft derhalve terecht aangenomen dat het college ingevolge de Wet GBA de bevoegdheid heeft om ambtshalve wijzigingen aan te brengen in de basisadministratie. 2.3. Anders dan appellante stelt, heeft het college voorts ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Wet GBA de bevoegdheid de vermelding in de basisadministratie door te halen dat appellante de Nederlandse nationaliteit heeft en haar te vermelden als zijnde van [land] nationaliteit. Ingevolge artikel 86, tweede lid, van de Wet GBA is uitsluitend de rechtbank ‘s-Gravenhage bevoegd te beslissen op een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap. Deze vaststelling is in deze procedure niet aan de orde. 2.4. Appellante heeft voorts betoogd dat de rechtbank is voorbijgegaan aan haar stelling dat aan alle in het Burgerlijk Wetboek gestelde voorwaarden voor adoptie is voldaan en dat deze dan ook rechtsgeldig is. Dit betoog faalt eveneens. De rechtbank heeft vastgesteld dat bij vonnis van 14 januari 1991 een persoon, genaamd [appellante a], dochter van [ouders], is geadopteerd en dat [de adoptievader] en [de beweerdelijke moeder] bij een ingesteld fraudeonderzoek hebben verklaard dat indertijd om toestemming voor adoptie te verkrijgen onder meer een valse geboorteakte is overgelegd. Beiden zijn terzake bij vonnis van 20 februari 2003 onder meer wegens valsheid in geschrift strafrechtelijk veroordeeld. Op grond van dit fraudeonderzoek heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het adoptievonnis geen betrekking heeft op appellante. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht voldoende grondslag aanwezig geacht voor het in bezwaar gehandhaafde besluit, er toe strekkende dat de op basis van het adoptievonnis in de basisadministratie opgenomen gegevens over appellante dienden te worden gewijzigd. De stelling van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het fraudeonderzoek niet zorgvuldig zou zijn geweest, treft geen doel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellante deze stelling niet nader heeft onderbouwd en dat deze ook overigens niet aannemelijk is, zodat het college de uitkomsten van het onderzoek aan zijn beslissing op bezwaar ten grondslag heeft kunnen leggen. Aan de niet nader door appellante onderbouwde stelling dat [ouders] hun in verband met het fraudeonderzoek afgelegde verklaringen zouden hebben ingetrokken, kan, mede in aanmerking genomen de door de rechtbank ten aanzien van hen uitgesproken veroordelingen wegens valsheid in geschrift, geen betekenis worden toegekend. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. De Leeuw-van Zanten Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004 97-450.