Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ1729

Datum uitspraak2004-07-15
Datum gepubliceerd2004-07-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers70043 / ES RK 03-1477
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partijen zijn niet verschenen bij de mondelinge behandeling van een echtscheidingsverzoek. Omdat partijen de Marokkaanse nationaliteit bezitten en zij in Marokko zijn gehuwd, was vergelijking van de handtekening van de vrouw op de referteverklaring met een handtekening van haar op een ander document niet mogelijk.


Uitspraak

Datum beschikking : 15 juli 2004 DE RECHTBANK TE ALKMAAR, Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken. In de zaak rekestnummer 70043 / ES RK 03-1477 van: [verzoeker], wonende te Alkmaar, verzoekende partij, procureur mr. J. de Haan. tegen: [gerekwestreerde], wonende te Alkmaar, gerekwestreerde, niet verschenen. Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Ter griffie van deze rechtbank is op 11 december 2003 het inleidende verzoekschrift van de man ingekomen waarin wordt verzocht tussen partijen echtscheiding uit te spreken. Voorts is hierbij verzocht een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te treffen. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. Er is, via de procureur, een referteverklaring ingekomen. De rechtbank heeft aanleiding gezien partijen op te roepen voor een mondelinge behandeling en heeft de oproep aan de vrouw aangetekend met handtekening retour verzonden. Uit de op de enveloppe vermelde aantekeningen van TPG Post blijkt dat de oproep niet in ontvangst is genomen en evenmin is afgehaald. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, die blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal op 14 juni 2004 heeft plaats gevonden, is alleen de procureur verschenen. De procureur heeft bij faxbericht van 5 juli 2004 de rechtbank meegedeeld dat hij geen reactie van de man heeft ontvangen op de aan hem verzonden brief, zodat hij zich niet meer in staat acht voor de man op te treden en derhalve het namens de man ingediende echtscheidingsverzoek intrekt. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK Het ingediende verzoekschrift met overgelegde bescheiden voldoet aan de in artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vermelde voorschriften. De rechtbank heeft naar aanleiding van de door de procureur van de man in het geding gebrachte referteverklaring termen aanwezig geacht de vrouw op te roepen voor een mondelinge behandeling. De overgelegde referteverklaring riep twijfels op, omdat deze op 5 januari 2004 is gedateerd, de verklaring op 9 maart 2004 ter griffie is ingekomen en de bij de naam van de vrouw geplaatste handtekening de indruk gaf dat deze niet authentiek was. Omdat partijen de Marokkaanse nationaliteit bezitten en zij in Marokko zijn gehuwd was vergelijking van de handtekening van de vrouw op de referteverklaring met een handtekening van haar op een ander document niet mogelijk. De door de rechtbank daarop verzonden, aangetekende met handtekening retourkaart, heeft de postbeambte niet kunnen afgeven, evenmin is de oproep door de vrouw afgehaald. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de procureur van de man verklaard dat, in tegenstelling tot hetgeen op de referteverklaring staat vermeld, de referteverklaring niet in het bijzijn van de advocaat is ondertekend, zodat daarmee evenmin is geconstateerd dat de betreffende handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt. De procureur verklaarde desgevraagd dat hij bij de man had nagevraagd of de vrouw voldoende Nederlands kon lezen en schrijven en dat de man daarop bevestigend had geantwoord. De procureur heeft vervolgens de referteverklaring aan de vrouw toegezonden op het adres waar zij volgens de gemeentelijke basisadministratie samen met de man woont. De op het kantoor van de procureur van de man retour gekomen ondertekende referteverklaring is door de procureur naar de rechtbank gezonden. De procureur verklaarde dat deze werkwijze, omdat het een kwestie van vertrouwen is, vaker wordt gevolgd. De procureur verklaarde voorts dat hij naar aanleiding van de oproep voor deze zitting getracht heeft, zowel telefonisch als schriftelijk, in contact te komen met de man, maar dat hij tot nu toe geen enkele reactie van de man heeft ontvangen. De rechtbank heeft de procureur tot en met 5 juli 2004 de gelegenheid gegeven een referteverklaring in het geding te brengen die aan de regels van het procesreglement voldoet en waarbij aan de hand van een geldig legitimatiebewijs is vastgesteld dat de vrouw is wie zij zegt te zijn. De procureur heeft bij faxbericht van 5 juli 2004 aan de rechtbank meegedeeld dat hij de man heeft aangeschreven, maar dat hij geen enkele reactie meer van de man heeft gekregen. De procureur deelt vervolgens mee dat hij zich niet meer in staat acht voor de man op te kunnen treden en derhalve het namens de man ingediende echtscheidingsverzoek intrekt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verzoek niet als ingetrokken worden beschouwd, nu de procureur van de man heeft gesteld niet meer namens de man te kunnen optreden. Het verzoek tot intrekking is derhalve niet namens de verzoekende partij gedaan. Derhalve dient beslist te worden op het voorliggende verzoek tot echtscheiding. De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot echtscheiding op de formeel juiste wijze is betekend door een afschrift van het verzoek te doen toekomen aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de Rechtbank te Alkmaar. Nu geen verweer is gevoerd, ligt het verzoek in beginsel voor toewijzing gereed. Niettemin zal het verzoek worden afgewezen. De man heeft door overlegging van eerder bedoelde referteverklaring de indruk willen wekken dat de vrouw op de hoogte is van het verzoek tot echtscheiding en dat de vrouw daarmee instemt. Beide laatstbedoelde feiten zijn niet vast komen te staan. Integendeel, gelet op de gang van zaken met betrekking tot de ondertekening van de referteverklaring is veeleer de conclusie gerechtvaardigd dat de stellingen van de man op onwaarheid berusten. Een dergelijke handelwijze is in strijd met de verplichting feiten naar waarheid aan te voeren (artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Voorzover nodig overweegt de rechtbank ten slotte nog dat nu zeer gerede twijfel bestaat over de vraag of de vrouw wel op de hoogte is van het verzoek tot echtscheiding, een toewijzing van het verzoek onder deze omstandigheden tevens in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor (artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). DE BESLISSING De rechtbank: Wijst het verzoek af. coll.: Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van der Molen, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van DONDERDAG 15 juli 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.