Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ3672

Datum uitspraak2004-07-20
Datum gepubliceerd2004-07-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/060013-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gevangenisstraf voor het medeplegen van doodslag te Doetinchem


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Meervoudige kamer voor strafzaken Parketnummer: 06/060013-04 Uitspraak d.d.: 20 juli 2004 tegenspraak / oip VERKORT VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2004. De tenlastelegging Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat: 1. zij op of omstreeks 11 januari 2004 in de gemeente Doetinchem tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of haar mededader met dat opzet: - die [slachtoffer 1] met een hard voorwerp en/of de handen/vuisten geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of; - hem geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of het lichaam en/of de benen, waardoor deze van de trap is gevallen en/of; - hem geslagen en/of gestompt en/of; - hem tegen de grond heeft gewerkt en/of; - terwijl hij op de grond lag, hem heeft gestompt en/of geslagen en/of - getrapt tegen het hoofd en/of het bovenlichaam en/of de benen; tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden; art 287 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, dat zij op of omstreeks 11 januari 2004 in de gemeente Doetinchem samen en in vereniging met een ander, althans alleen aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (hartfalen), heeft toegebracht, door hem telkens opzettelijk: - met een hard voorwerp en/of de handen/vuisten te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of; - hem te duwen tegen en/of te trekken aan het hoofd en/of het lichaam en/of de benen, waardoor hij van de trap is gevallen en/of; - hem te slaan en/of te stompen en/of; - hem tegen de grond te werken en/of; - terwijl hij op de grond lag- hem vervolgens te stompen en/of te slaan en/of te trappen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen; terwijl dat feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad; art 303 lid 2 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, dat zij op of omstreeks 11 januari 2004 in de gemeente Doetinchem samen en in vereniging met een ander, althans alleen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hartfalen), heeft toegebracht, door hem telkens opzettelijk: - met een hard voorwerp en/of de handen vuisten te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of; - hem te duwen tegen en/of te trekken aan het hoofd en/of het lichaam en/of de benen, waardoor hij van de trap is gevallen en/of; - hem te slaan en/of te stompen en/of; - hem tegen de grond te werken en/of; - terwijl hij op de grond lag- hem vervolgens te stompen en/of te slaan en/of te trappen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen, tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht 2. zij op of omstreeks 11 januari 2004 in de gemeente Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet: - die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal met een hard voorwerp heeft geslagen op het lichaam en of de arm en/of; - meermalen, athans eenmaal met een hard voorwerp een slaande beweging naar het hoofd en/of het lichaam die [slachtoffer 2] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: zij op 11 januari 2004 in de gemeente Doetinchem tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededader met dat opzet: - die [slachtoffer 1] met een hard voorwerp en de vuisten/handen geslagen en/of gestompt en; - hem geduwd tegen het lichaam, waardoor deze van de trap is gevallen en; - terwijl hij op de grond lag, hem gestompt en/of geslagen en getrapt tegen het lichaam; tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden. Bewijsoverweging Uit het als bewijsmiddel gebezigde sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van acuut hartfalen en dat bij hem sprake was van een ernstig ziekelijk hart, alsmede dat hevige emoties bij een dergelijke hartaandoening tot (fatale) functiestoornissen aanleiding kunnen geven. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat het bijzonder agressieve en gewelddadige optreden van de verdachte en haar medeverdachte bij het slachtoffer hevige emoties als zo-even bedoeld moet hebben opgewekt, kan de dood van het slachtoffer als gevolg van dat optreden redelijkerwijs aan verdachte en haar medeverdachte worden toegerekend. Met betrekking tot de vraag of er sprake is van (voorwaardelijk) opzet overweegt de rechtbank het volgende. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 25 maart 2003 (NJ 2003, 552) heeft overwogen is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in dit geval de dood, aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen reden de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank was de opzet van verdachte in de zojuist geschetste voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer, en wel op grond van de navolgende feiten en omstandigheden. Verdachte en haar medeverdachte zijn volgens plan op bijzonder agressieve wijze het huis, waarin het slachtoffer zich op dat moment bevond, binnengetreden, waarbij haar medeverdachte een ruit uit de voordeur met zijn vuist heeft vernield. Verdachte en haar medeverdachte hebben daarna op gewelddadige wijze de confrontatie met het slachtoffer gezocht, die door hen (met een door de verdachte meegebrachte buigveer op het hoofd) is geslagen/gestompt. Vervolgens heeft haar medeverdachte het slachtoffer doelgericht vanaf de overloop, ruggelings de trap af geduwd, om het op de grond liggende slachtoffer daarna (opnieuw) met kracht te stompen/slaan en te trappen. Deze feiten en omstandigheden, en in het bijzonder het feit dat haar medeverdachte het slachtoffer van de trap af heeft geduwd, zijn (in onderling verband bezien) redengevend voor het oordeel dat verdachte en haar medeverdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven hebben geroepen en dat zij dat gevolg bewust hebben aanvaard. Dat de dood uiteindelijk het gevolg was van acuut hartfalen en niet het rechtstreekse gevolg van – bijvoorbeeld – de val van de trap, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de kans dat het bewuste handelen van de verdachte en haar medeverdachte naar algemene ervaringsregels de dood ten gevolge had kunnen hebben, aanmerkelijk was te achten. De rechtbank is van oordeel dat voor de bewezenverklaring dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de uiteindelijk fatale handelingen, niet noodzakelijk is dat bewezen wordt dat verdachte al die handelingen daadwerkelijk zelf (mede) voor haar rekening heeft genomen. Dat sprake was van nauwe en volledige samenwerking, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank tussen verdachte en haar medeverdachte het geval was, volstaat. Van belang is dat verdachte en haar medeverdachte kennelijk in gelijke gezindheid en volgens een gezamenlijk plan hebben gehandeld, in die zin dat zij zonodig op gewelddadige wijze de confrontatie met de in de bewuste woning woonachtige zoon van het slachtoffer wensten aan te gaan. Daarnaast is van belang dat toen het geweld in de woning zich met name tegen het slachtoffer en niet tegen diens zoon richtte, verdachte zich niet van dat geweld heeft gedistantieerd. In tegendeel, uit het sectierapport van het NFI komt naar voren dat het slachtoffer zeer waarschijnlijk op het hoofd is geslagen met de door verdachte meegebrachte buigveer. Nu haar medeverdachte verklaart de buigveer niet te hebben aangeraakt, kan het niet anders dan dat verdachte het slachtoffer met deze buigveer letsel heeft toegebracht. Bovendien komt uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren dat verdachte haar medeverdachte heeft geholpen om hem van de zoon van het slachtoffer te bevrijden, waarna haar medeverdachte in staat was het slachtoffer van de trap af te duwen. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: - medeplegen van doodslag. Strafbaarheid van de verdachte Over verdachte is een psychiatrisch adviesrapport, gedateerd 2 februari 2004, opgemaakt door F.J. Lodewegens, psychiater. Met de conclusie van dit rapport, te weten dat betrokkene niet lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, ook niet ten tijde van de verdenking, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verweer Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte een beroep gedaan op psychische overmacht. Verdachte zou geen weerstand hebben kunnen bieden aan de drang om bij haar dochter langs te gaan gezien de, in haar ogen, zorgelijke situatie van haar dochter bij de zoon van het slachtoffer. De rechtbank verwerpt dit verweer, op de grond dat de feiten en omstandigheden die zijn aangevoerd, zo deze al aannemelijk zijn geworden, niet kunnen leiden tot de conclusie dat van verdachte op het moment van het ten laste gelegde niet verlangd mocht worden, dat zij anders zou hebben gehandeld dan zij heeft gedaan. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen, en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een zeer gewelddadige en helaas fatale confrontatie met het slachtoffer, waarbij verdachte slechts oog heeft gehad voor de vervulling van haar eigen wens om een verklaring van de zoon van het slachtoffer te verkrijgen over diens opmerking dat verdachte en medeverdachte stinkouders waren. Verdachte heeft niet geschroomd jegens het slachtoffer, die met de familievete niets van doen had en toevallig ter plaatse was, zodanig grof geweld toe te passen dat het slachtoffer als gevolg daarvan is overleden. Voor de nabestaanden van het slachtoffer is hiermee onherstelbaar leed veroorzaakt. Een delict als het onderhavige draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Naar het oordeel van de rechtbank past bij het bewezenverklaarde in beginsel een gevangenisstraf van 4 jaar, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Met de duur van de gevorderde gevangenisstraf wordt beoogd het door verdachte en haar medeverdachte begane delict te vergelden. Bij het formuleren van de eis door de officier van justitie is klaarblijkelijk reeds rekening gehouden met de navolgende omstandigheden: - de slechte medische toestand van het slachtoffer; en - het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank zal echter verder ten voordele van verdachte laten meewegen het navolgende: - verdachte en haar medeverdachte zijn vader en moeder van twee nog thuiswonende kinderen, welke kinderen zwaar zouden worden getroffen door een zeer langdurige afwezigheid van beide ouders ten gevolge van detentie; en - verdachte en haar medeverdachte hebben ook ter terechtzitting blijk gegeven van diepe spijt van hun gedragingen en de ingetreden dood. De rechtbank zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het voorwaardelijke gedeelte is niet zozeer bedoeld om verdachte te weerhouden van toekomstige feiten. Blijkens haar proceshouding is verdachte doordrongen van datgene wat is aangericht, en de rechtbank acht een kans op herhaling zeer gering. Met het opleggen van het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf wordt door de rechtbank in verband met het belang van de normhandhaving benadrukt dat bij levensdelicten slechts een langdurige vrijheidsstraf passend is. Afwijking daarvan, behoort slechts, zoals in dit geval, onder bijzondere omstandigheden te geschieden. Vordering tot schadevergoeding De benadeelde partij [benadeelde partij] wonende te [postcode] [woonplaats] aan [adres] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 7.560,71 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde. Verweer Met betrekking tot de voeging in het strafproces van deze vordering, heeft de verdediging betoogd dat zij te laat heeft plaats gevonden, aangezien de officier van justitie reeds het woord in de zin van artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering voerde. Op grond daarvan zou de benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in haar vordering. De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor de rechtbank is niet na te gaan op welk moment precies het voegingsformulier bij de rechtbank is ingekomen, anders dan dat het op de dag van de terechtzitting is ingekomen. Nadat de officier van justitie aan haar requisitoir was begonnen en voordat het requisitoir werd beëindigd, stelde de gerechtsbode het voegingsformulier in handen van de voorzitter van de rechtbank. Bovendien is de verdachte niet in haar verdediging geschaad, nu aan de verdachte en haar raadsman de gelegenheid is geboden, welke gelegenheid ook is benut, zich te beraden omtrent de vordering en door hen vervolgens ter zake ook een standpunt is bepaald. De rechtbank is van oordeel dat evenvermeld verzuim aldus als hersteld mag worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve dat deel van haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Schadevergoedingsmaatregel Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer. Voorlopige hechtenis Gelet op de op te leggen gevangenisstraf en de grond voor de voorlopige hechtenis, zal de rechtbank de schorsing van de gevangenhouding met onmiddellijke ingang opheffen. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Heft met onmiddellijke ingang op de schorsing van de gevangenhouding en beveelt de voortzetting van het voorarrest. Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [vrouw [benadeelde partij], van een bedrag van € 6.054,94, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, verdachte daarvan zal zijn bevrijd. Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve de benadeelde partij [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 6.054,94, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 121 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt. Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mrs. Van Hoorn, voorzitter, Van Lookeren Campagne en Van Apeldoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Nusselder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2004.