Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ4391

Datum uitspraak2004-07-21
Datum gepubliceerd2004-07-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005039-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanrijding met dodelijk gevolg na alcohol gebruik


Uitspraak

Parketnummer: 03/005039-04 Datum uitspraak: 21 juli 2004 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [C] op [geboortedatum], wonende te [postcode] [A], [A-straat] 46. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2004. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 18 januari 2004, te [A], in de gemeente [B], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [A-straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) wed gedood, welke gedraging(en) roekeloos, althans (aanmerkelijk) onvoorzichtig of onoplettend was (waren) en hieruit heeft bestaan dat hij, verdachte, na het gebruik van alcoholhoudende drank, rijdend op die [A-straat] in een in die weg gelegen flauwe bocht naar links, op de, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, linker weghelft van die weg is terechtgekomen en/of (vervolgens) over die weghelft is gaan althans blijven rijden en/of (vervolgens) bij nadering van twee, in elk geval een, aan de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linkerzijde van die weg lopende voetganger(s) zijn snelheid niet althans niet voldoende heeft verminderd en/of niet althans niet tijdig is gestopt en/of niet althans niet voldoende is uitgeweken, waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en een van die over die [A-straat] lopende voetganger(s), te weten die [slachtoffer] voornoemd, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde Wet; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: 1) hij op of omstreeks 18 januari 2004, te [A], in de gemeente [B], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 755 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; en/of 2) hij op of omstreeks 18 januari 2004, te [A] in de gemeente [B], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdend over de weg, de [A-straat], in een in die weg gelegen (flauwe) bocht zo onvoorzichtig of onoplettend en/of zo onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden, dat hij, verdachte, op de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft is terechtgekomen en/of op die weghelft is gaan althans blijven rijden en/of (vervolgens) in botsing althans aanrijding is gekomen met twee in elk geval een aan de linkerzijde van die weg lopende, althans zich aldaar bevindende voetganger(s), door welke gedraging(en) van hem, verdachte, (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd althans (telkens) kon worden gehinderd; 2. hij op of omstreeks 18 januari 2004, te [A], in de gemeente [B], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval op de [A-straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten aan [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht. De in deze telastelegging gebruikte termen en/of uitdrukkingen worden geacht te zijn gebezigd in de betekenis zoals die daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 is toegekend. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. (primair) hij op 18 januari 2004, te [A], in de gemeente [B], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [A-straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, welke gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, na het gebruik van alcoholhoudende drank, rijdend op die [A-straat] op de, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, linker weghelft van die weg is terechtgekomen en vervolgens over die weghelft is blijven rijden en vervolgens, bij nadering van twee aan de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linkerzijde van die weg lopende voetgangers, niet is gestopt en niet althans niet voldoende is uitgeweken, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen zijn, verdachtes, motorrijtuig en een van die over die [A-straat] lopende voetgangers, te weten [slachtoffer] voornoemd, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; 2. hij op 18 januari 2004, te [A], in de gemeente [B], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval op de [A-straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten aan [slachtoffer]) letsel was toegebracht. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: feit 1 (primair): Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994; feit 2: Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren. De raadsman heeft bepleit dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en hij heeft strafvermindering bepleit, in die zin dat hij verzocht heeft om, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, elektrisch toezicht en/of een werkstraf op te leggen, en eventueel de taakstraf alcohol en delinquentie en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een groot deel voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - de bijzondere ernst van de bewezen verklaarde feiten en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is; - de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden, met name bij de vriendin van het slachtoffer, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van deze vriendin, waarin zij met name aangeeft dat zij de paniek, de angst en de eenzaamheid ten tijde en kort na de aanrijding nooit zal vergeten en dat verdachte niet alleen het leven van het slachtoffer heeft afgenomen, maar ook haar leven heeft verwoest; - de omstandigheid dat verdachte en de onderhavige twee voetgangers, te weten het slachtoffer en zijn vriendin, tevoren in dezelfde uitgaansgelegenheid waren geweest en dat het slachtoffer en zijn vriendin toen, omdat ze wat gedronken hadden, niet zijn gaan rijden, doch te voet naar huis zijn gaan; - het gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef doordat verdachte weet had van de risico’s van rijden na alcoholgebruik en zich desondanks na minimaal 10 glazen bier gedronken te hebben goed in staat achtte om te rijden en dit ook heeft gedaan; alsmede - de omstandigheid dat verdachte zich heeft onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid door na het ongeval met hoge snelheid door te rijden en zelfs zijn auto te verbergen. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte terzake van soortgelijke feiten nog niet eerder is veroordeeld. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank voor een duur als hieronder vermeld, aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het verweer dat verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door de rechtbank verworpen, omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hierna te bepalen tijdvak; De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. DE BESLISSINGEN: De rechtbank: - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden; - beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 10 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar; - bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van veroordeelde, ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, voor het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van voormelde ontzegging van de rijbevoegdheid geheel in mindering zal worden gebracht; - gelast de teruggave aan veroordeelde [verdachte], voornoemd, van de hierna te noemen in beslag genomen nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1. een personenauto, merk Volkswagen, type Caddy Tdi 2000, voorzien van het kenteken 33-VR-ZL; 2. een sleutelhanger: monster overige sleutelhanger 18/01/2004; 3. 3 stuks pen: monster overige 3 schrijfpennen 18/01/2004; 4. een jas: leren jas; 5. een broek: jeansbroek; 6. 1 stuk sok, kleur blauw: sokken blauw; 7. 1 stuk sok, kleur zwart: sokken zwart; 8. 1 vest, kleur bruin/grijs; 9. 1 shirt: t-shirt, diesel; 10. 1 sleutelbos: monster bos sleutels; 11. 1 portemonnee: monster beurs en inhoud; en 12. 1 stuk schoeisel: monster schoenen. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Van Leeuwen, mr. Schutte en mr. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2004, zijnde mr. Van Leeuwen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.