Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ4574

Datum uitspraak2004-04-23
Datum gepubliceerd2004-07-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers02/02753
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur, terecht en tot het juiste bedrag, ingevolge het bepaalde in artikel 40 van de Wet en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een boete heeft opgelegd.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 02/02753 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het hoofd van de eenheid Ondernemingen Z van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ZZ van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 juli 2001 tot en met 30 september 2001 bij beschikking opgelegde verzuimboete ex artikel 40 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is bij beschikking een verzuimboete opgelegd ten bedrage van ƒ 250,--.. Na daartegen tijdig gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de boetebeschikking gehandhaafd. 1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van € 29,--. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgehad op 23 maart 2004 te Eindhoven. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer G, verbonden aan G bedrijfseconomisch & fiscaal adviesbureau te Z, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. N , tot bijstand vergezeld van de heer H. Belanghebbende heeft ter zitting enige correspondentie overgelegd waaronder een brief van de Inspecteur van 7 maart 2002 inclusief bijlage en een brief van 21 november 2001 inclusief bijlage. Het Hof rekent deze schrifturen tot de gedingstukken. 1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast. 2.1. Belanghebbende heeft op 30 oktober 2001 zijn opgaaf Intracommunautaire Leveringen (hierna ook: ICL) ingediend. In deze aangifte waren drie foutieve BTW-identificatienummers vermeld. 2.2. De Inspecteur heeft op 21 november 2001 belanghebbende verzocht om, binnen drie weken na dagtekening van de brief, de drie foutieve nummers te herstellen. Belanghebbende heeft op 20 december 2001, derhalve buiten de door de Inspecteur aangegeven termijn, twee BTW-identificatienummers hersteld. Het derde nummer werd gewijzigd maar bleef evenwel onjuist. 2.3. Op 20 februari 2002 heeft de Inspecteur het indienen van een onjuiste ICL opgaaf aangemerkt als een eerste verzuim en bij beschikking een boete ex artikel 40 van de Wet opgelegd ten bedrage van ƒ 250,--. 2.4. Op 7 maart 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals verzocht om het juiste identificatienummer te verstrekken. Belanghebbende heeft op 20 april 2002 een ander foutief identificatienummer verstrekt. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur, terecht en tot het juiste bedrag, ingevolge het bepaalde in artikel 40 van de Wet en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een boete heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd. Belanghebbende - In de tweede brief van de Inspecteur (d.d. 7 maart 2002) staat geen termijn genoemd voor het verstrekken van de gegevens. - Desgevraagd bevestig ik dat het juiste identificatienummmer nog steeds niet is verstrekt. - Indien de Inspecteur een fout maakt, volgt geen boete. Ik vind dat onredelijk. De Inspecteur - Ik heb de door belanghebbende aangereikte nummers geverifieerd in de databank. Het resultaat van deze controle is dat een nummer onjuist blijft. Belanghebbende kan dit zelf ook checken in het systeem. Hij is er dus mee bekend dat het nummer niet klopt. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Vaststaat dat belanghebbende, na daartoe door de Inspecteur schriftelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, niet tijdig een volledig juiste ICL opgaaf heeft verstrekt. Belanghebbende heeft hiermee een verzuim begaan. De sanctie op het niet tijdig doen van de ICL opgaaf vloeit voort uit de overtreding van de verplichting tot het op de voet van artikel 40 van de Wet tijdig indienen van de in artikel 37a van de Wet genoemde listing, en strekt ertoe het gebod op nakoming van deze fiscale verplichting in te scherpen. 4.2. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot het verzoek van de Inspecteur, zoals vermeld in zijn brief van 7 maart 2002, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Immers, deze stelling heeft geen betrekking op het in 2001 begane verzuim dat, naar ter zitting is komen vast te staan, nog steeds niet is hersteld. Belanghebbende heeft evenmin bijzondere feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit kan worden afgeleid dat de overtreding van de normstelling in zijn geval niet tot een sanctie dient te leiden. Mede gelet op de bedoeling en het belang van de overtreden bepaling, te weten het tot stand brengen en verbeteren van gegevens betreffende intracommunautaire transacties in verband met een goede gegevensuitwisseling in EU-verband, acht het Hof de opgelegde boete ook passend en geboden. 4.3. Gelet op het al hetgeen hiervoor is overwogen, is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. 3. Griffierecht Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed. 4. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 5. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 april 2004. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 april 2004 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.