
Jurisprudentie
AQ5256
Datum uitspraak2004-06-10
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers882-03 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers882-03 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Indicatie
Het hof heeft geoordeeld dat de notaris het bewuste telefoongesprek schriftelijk aan klaagster had behoren te bevestigen. Bij de oorspronkelijk door de notaris uit te voeren transactie was immers feitelijk een derde partij betrokken geraakt: naast verkoper en koper ook klaagster, welke laatste uit de opbrengst van de onroerende zaak zou worden betaald. Voor klaagster was hiermee een aanzienlijk financieel belang gemoeid. Over de betaling, die aan de notaris was opgedragen, is bij herhaling contact geweest tussen klaagster en (het kantoor van) de notaris. Onder deze omstandigheden had het dan ook in de rede gelegen dat de notaris het telefoongesprek schriftelijk en inhoudelijk had bevestigd. Dit ook in verband met het ontbreken van de zekerheid dat het telefoongesprek inderdaad met [naam] zelf is gevoerd en teneinde te bevorderen dat deze laatste heeft begrepen wat de gevolgen zouden zijn van het niet doorgaan van de oorspronkelijke transactie.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 10 juni 2004 in de zaak onder rekestnummer 882/2003 NOT van:
[naam],
gevestigd te [plaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. J.G.L.M. Schiffeleers
t e g e n
MR.[naam],
notaris te [plaats],
GEINTIMEERDE,
advocaat: mr. E. Schutte.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 28 augustus 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 7 augustus 2003, waarbij de door klaagster tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ingediende klacht ongegrond is verklaard.
1.2. Op 26 september 2003 is van de zijde van de notaris een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 10 maart 2004 zijn, van de zijde van klaagster, nog nadere stukken ingediend.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2004. Verschenen zijn de bestuurder van klaagster, [naam], hierna: [naam], alsmede de advocaat van klaagster, en de notaris, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar tussenbeslissing van 9 juli 2003 heeft vastgesteld, met dien verstande dat in deze beslissing ten onrechte wordt vermeld dat de verpande vordering een waarde van € 350.000,- heeft. De waarde van de vordering bedraagt fl. 350.000,-.
Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris overtreding van artikel 17 lid 1 en / of artikel 21 lid 2 van de Wet op het Notarisambt, hierna: WNA. De notaris heeft nagelaten om klaagster te informeren over de gewijzigde opzet van de transactie met betrekking tot de onroerende zaak [adres] te [plaats]. Klaagster ontkent dat de notaris haar bestuurder, [naam], hierover op of omstreeks 11 september 2001 telefonisch heeft ingelicht.
4.2. Daarnaast heeft de notaris nagelaten om het vermeende telefoongesprek nadien schriftelijk te bevestigen aan klaagster, terwijl hij wist dat het hier een belangrijke kwestie betrof met een aanzienlijk financieel belang.
4.3. Ter zitting in hoger beroep heeft klaagster de aan de notaris gerichte klacht uitgebreid met het verwijt dat deze, alvorens de transactie plaatsvond, niet is nagegaan of de door mr. W.M. van den Pol – advocaat van [naam] - en de heer [naam] – eveneens betrokken bij de transactie - gedane toezegging, dat een nadere overeenkomst met klaagster zou worden getroffen, is nagekomen.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris bestrijdt dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Over de wijziging van de transactie is de advocaat van [naam], mr. Van den Pol, tevens opdrachtgever tot uitbetaling aan klaagster, telefonisch ingelicht. Ook heeft de notaris hem een kopie van een faxbericht gestuurd waaruit deze wijziging blijkt. De notaris heeft mr. Van den Pol medegedeeld dat hij de opgedragen betaling aan klaagster alleen zou kunnen doen als hij een nieuwe opdracht daartoe zou verkrijgen. Deze opdracht heeft de notaris echter nooit gekregen.
Het bovenstaande is ook medegedeeld aan de heer [naam], eveneens betrokken bij de bedoelde transactie. Beide heren hebben destijds beaamd dat de gewijzigde structuur moest worden bericht aan klaagster (de pandhouder) en gesteld dat dit ook zou gebeuren. De notaris weet niet in hoeverre mr. Van den Pol dan wel de heer [naam] de advocaat van klaagster of [naam] daadwerkelijk hebben ingelicht.
5.2. Omdat de bestuurder van klaagster de notaris bleef benaderen omtrent de transactiedatum heeft de notaris gemeend dat hij, ondanks zijn geheimhoudingsplicht, [naam] moest informeren. Omdat klaagster geen partij bij de genoemde transactie was meende de notaris dat hij niet zonder meer inlichtingen kon verschaffen over de gewijzigde structuur van de transactie.
Het desbetreffende telefoongesprek met [naam] is gevoerd in aanwezigheid van de kandidaat-notaris mr. [naam] op of omstreeks 11 september 2001. De kandidaat-notaris heeft dit bevestigd in een verklaring onder ede afgelegd voor de kamer.
6. De beoordeling
6.1. In hoger beroep heeft klaagster als nieuwe klacht geformuleerd dat de notaris, alvorens de transactie plaatsvond, niet is nagegaan of de door mr. Van den Pol en de heer [naam] gedane toezegging, dat een nadere overeenkomst met klaagster zou worden getroffen, is nagekomen. Reeds omdat klaagster dit klachtonderdeel voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht behoeft het geen nadere bespreking en behoort klaagster met betrekking tot dit klachtonderdeel niet ontvankelijk te worden verklaard.
6.2. Met de kamer is het hof van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de onder ede afgelegde verklaring van kandidaat-notaris mr. [naam], dat op of omstreeks 11 september 2001 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen de notaris en [naam] waarin [naam] werd medegedeeld dat de structuur van de op handen zijnde transactie was gewijzigd. Het hof acht het feit dat de verklaring door de kandidaat-notaris onder ede is afgelegd dermate zwaarwegend dat de door klaagster aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om de verklaring als onaannemelijk aan te merken.
6.3. Voorts is het hof echter van oordeel dat de notaris het bewuste telefoongesprek schriftelijk aan klaagster had behoren te bevestigen. Bij de oorspronkelijk door de notaris uit te voeren transactie was immers feitelijk een derde partij betrokken geraakt: naast verkoper en koper ook klaagster, welke laatste uit de opbrengst van de onroerende zaak zou worden betaald. Voor klaagster was hiermee een aanzienlijk financieel belang gemoeid. Over de betaling, die aan de notaris was opgedragen, is bij herhaling contact geweest tussen klaagster en (het kantoor van) de notaris. Onder deze omstandigheden had het dan ook in de rede gelegen dat de notaris het telefoongesprek schriftelijk en inhoudelijk had bevestigd. Dit ook in verband met het ontbreken van de zekerheid dat het telefoongesprek inderdaad met [naam] zelf is gevoerd en teneinde te bevorderen dat deze laatste heeft begrepen wat de gevolgen zouden zijn van het niet doorgaan van de oorspronkelijke transactie. Het hof acht de klacht op dit onderdeel gegrond, doch verbindt hieraan geen tuchtrechtelijke maatregel.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor wat betreft de uitbreiding van haar klacht in hoger beroep;
- vernietigt de beslissing van de kamer voor zover het betreft het verwijt dat de notaris het telefoongesprek van op of omstreeks 11 september 2001 aan klaagster niet schriftelijk heeft bevestigd en verklaart dit onderdeel van de klacht gegrond;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 10 juni 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[naam],
vertegenwoordigd mr. J.G.L.M. Schiffeleers,
klaagster,
-t e g e n-
mr. [naam],
notaris te Utrecht,
vertegenwoordigd door mr. E. Schutte,
beklaagde.
De procedure
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar de tussenbeslissing van deze Kamer van 9 juli 2003. In de eerste alinea onder 2 van deze tussenbeslissing is ten onrechte vermeld dat de verpande vordering een waarde heeft van € 350.000,=; dit moet zijn fl. 350.000,=. Bij de tussenbeslissing heeft de Kamer mevrouw mr. [naam] opgeroepen om op 10 juli 2003 als getuige te worden gehoord. Van dit horen is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
De feiten
Voor de feiten wordt verwezen naar de hiervoor genoemde tussenbeslissing van deze Kamer.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde tussenbeslissing stelt de Kamer vast dat thans aan de orde is de beoordeling van het verwijt van klaagster, inhoudende dat de notaris heeft nagelaten haar voorafgaand aan de transactie die plaatsvond op 21 september 2001 te informeren over de wijziging in de structuur van de transactie (de zogenaamde partijwisseling) en de gevolgen daarvan voor klaagster. Indien wel zou moeten worden aangenomen dat de notaris de heer [naam] op of omstreeks 11 september 2001 telefonisch heeft geïnformeerd, hetgeen klaagster vrijwel uitgesloten acht, dan is het de notaris te verwijten dat hij heeft nagelaten de inhoud van het telefoongesprek schriftelijk aan klaagster te bevestigen.
3.2. De notaris heeft gesteld dat hij op of omstreeks 11 september 2001 bedoelde informatie telefonisch heeft meegedeeld aan de heer [naam]. Dit wordt bevestigd door zijn kantoorgenote mevrouw [naam], die bij dit telefoongesprek aanwezig is geweest. Tevens heeft de notaris een telefoonnotitie overgelegd van de hand van mevrouw [naam], waaruit kan worden afgeleid dat het gesprek op of omstreeks 11 september 2001 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Tijdens de zitting van deze Kamer op 19 juni 2003 hebben de notaris en mevrouw [naam] aangegeven hun verklaringen zo nodig onder ede te willen herhalen.
3.3. Klaagster heeft aangevoerd dat de heer [naam] ten stelligste ontkent dat het telefoongesprek op of omstreeks 11 september 2001 heeft plaatsgevonden. Bovendien is het volgens klaagster om een aantal redenen vrijwel uitgesloten te achten dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Klaagster acht het namelijk onwaarschijnlijk dat de heer [naam] niet direct contact zou hebben opgenomen met zijn advocaat, indien hij op of omstreeks 11 september 2001 van de notaris zou hebben vernomen dat de uitbetaling in het kader van de voorgenomen transactie geen doorgang zou vinden. Bovendien acht klaagster het onwaarschijnlijk dat de heer [naam] in de periode tot aan 21 september 2001 nog telefonisch bij het kantoor van de notaris navraag zou hebben gedaan naar de voorgenomen transactie, indien hij er reeds op of omstreeks 11 september 2001 van op de hoogte zou zijn geweest dat de constructie was veranderd. Ten slotte heeft klaagster aangevoerd dat de heer [naam] in de onderhavige periode een lijst van inkomende gesprekken over de voorgenomen transactie heeft bijgehouden, waarop niet voorkomt een inkomend gesprek met de notaris op of omstreeks 11 september 2001.
3.4. Omdat de verklaringen van de notaris en de heer [naam] lijnrecht tegenover elkaar staan, heeft de Kamer mevrouw [naam] als getuige gehoord. Onder ede heeft zij verklaard, dat de notaris in haar aanwezigheid op of omstreeks 11 september 2001 tijdens een uitgaand telefoongesprek aan de heer [naam] kort en zakelijk heeft meegedeeld, dat aan de inhoud van de pandakte op basis van de op dat moment voorliggende stukken geen uitvoering meer zou kunnen worden gegeven. Daaraan heeft de notaris nog toegevoegd, dat de heren [naam] en [naam] hadden beloofd met de heer [naam] een regeling te treffen om de gevolgen van de wijziging in de constructie te redresseren.
De overgelegde telefoonnotitie van haar hand ziet op het telefoongesprek dat zij op 25 september 2001 met de heer [naam] heeft gehad, nadat hij op 24 september 2001 telefonisch contact met haar had gezocht. In het gesprek op 25 september 2001 vroeg de heer [naam] haar, waarom er naar aanleiding van de transactie op 21 september 2001 niet aan hem was uitbetaald. Zij heeft toen tegen hem gezegd dat hij wist dat dat niet zou gebeuren, omdat hem door de notaris op of omstreeks 11 september 2001 was meegedeeld dat de constructie van de transactie was gewijzigd.
3.5. De Kamer heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door mevrouw [naam] afgelegde getuigenverklaring. De Kamer acht het dan ook voldoende aannemelijk dat de notaris de heer [naam] op of omstreeks 11 september 2001 telefonisch heeft geïnformeerd over de gevolgen van de partijwisseling voor klaagster. Dat de heer [naam] ten stelligste ontkent dat het bewuste gesprek heeft plaatsgevonden, geeft de Kamer onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De Kamer kent doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van de notaris, die wordt bevestigd door de onder ede afgelegde getuigenverklaring van mevrouw [naam]. Ook de overige door klaagster aangevoerde omstandigheden leiden voor de Kamer niet tot zodanige twijfel, dat zou moeten worden aangenomen dat het bewuste gesprek niet heeft plaatsgevonden.
3.7. Ten aanzien van de vraag of de notaris de inhoud van het telefoongesprek schriftelijk had moeten bevestigen, overweegt de Kamer ten slotte als volgt. Uit de getuigenverklaring van mevrouw [naam] is naar voren gekomen, dat het telefoongesprek op of omstreeks 11 september 2001 kort, zakelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar was. De reactie daarop van de heer [naam] gaf geen aanleiding om eraan te twijfelen dat hij de inhoud van de mededeling had begrepen. Onder die omstandigheden kon de notaris er naar het oordeel van de Kamer vanaf zien de inhoud van het telefoongesprek schriftelijk te bevestigen.
3.8. Uit het voorgaande volgt dat de klacht naar het oordeel van de Kamer ongegrond moet worden verklaard.
De beslissing
De Kamer van Toezicht:
- verklaart de klacht ongegrond.
Gewezen te Utrecht door mr. H.N. Brouwer, voorzitter, mr. R.J.M. van den Heuvel, lid, en mrs. A.M.A. Verscheure, H.J.Th.G. Tomlow en B.J.M. Gehlen, plv. leden, bijgestaan door mr. A.M. Rijs, plv. secretaris, op 5 augustus 2003.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: