
Jurisprudentie
AQ5367
Datum uitspraak2004-07-15
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3294 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3294 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Nu betrokkene door het verstrekken van vertrouwelijke gegevens haar ambtsgeheim heeft geschonden is sprake van plichtsverzuim, zodat gedaagde bevoegd was haar disciplinair te straffen. Strafontslag is terecht.
Uitspraak
02/3294 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2002, nr. AW 01/1862-ZWI, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 november 2003, waar namens appellante is verschenen mr. R.A. Felix, advocaat te Rotterdam. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.K. Bruggeman, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
Omdat het onderzoek ter zitting niet volledig was geweest, heeft de Raad na de zitting het onderzoek heropend en aan gedaagde schriftelijke vragen gesteld. Deze vragen zijn namens gedaagde schriftelijk beantwoord, onder medezending van een aantal stukken.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van 4 maart 2004, waar appellante zoals aangekondigd niet is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Bruggeman voormeld, en door mr. E. de Regt en L.D. de Prez, beiden werkzaam bij de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: de politieregio).
Omdat ook het onderzoek ter zitting van 4 maart 2004 nog niet volledig was geweest, heeft de Raad het onderzoek heropend. Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van 18 juni 2004 waar appellante is verschenen bijgestaan door mr. Felix voornoemd. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.K. Bruggeman voornoemd en door E. Schouwstra, werkzaam bij de politieregio.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante was tot 1 januari 1999 bij het district Maas en Rotte van de politieregio als administratief medewerker onder meer belast met gegevensbeheer van Multipol, het bedrijfsprocessensysteem. Zij moest er op toezien dat informatie over voertuigen, personalia en kenmerken van goederen die door executieve politieambtenaren werd ingevoerd, volgens afspraak in Multipol werd vastgelegd. Wanneer deze medewerkers bij de invoer fouten hadden gemaakt, wijzigde appellante de onjuiste invoer en wees zij de betrokken medewerker op de onjuistheid. Om te kunnen bijhouden welke nieuwe gegevens in de database van haar district waren ingevoerd, kreeg zij steeds een uitdraai van de persoonskaarten en maakte zij dagelijks uitdraaien uit Multipol van formulieren
- waaronder processen-verbaal - om te verifiëren of deze op de juiste wijze waren aangemaakt.
1.2. Op 3 november 1999 heeft [betrokkene] aangifte gedaan wegens mishandeling door [naam persoon] met wie zij samenwoonde. Tijdens die aangifte heeft [betrokkene] aan hoofdagent Zwijnenburg een proces-verbaal van 27 augustus 1997 met nummer PL17G0-27/08/97-41-1-1, formuliernummer cp2255 (hierna: het proces-verbaal) laten zien dat zij volgens haar verklaring bij de spullen van [naam persoon] had gevonden. Volgens dit - niet-ondertekende - proces-verbaal heeft [naam persoon 2], die op 27 augustus 1997 bij een bromfietscontrole was aangehouden, toen verklaard dat zijn vriendin [betrokkene] bij hem achterop de bromfiets zat. [betrokkene] heeft op 3 november 1999 verklaard dat [naam persoon] ook met appellante een relatie had en dat appellante het proces-verbaal aan [naam persoon] had laten zien om hem aan te tonen dat [betrokkene] ook een relatie met [naam persoon 2] had.
1.3. Naar aanleiding van de mededeling dat appellante - die inmiddels werkzaam was bij het disctrict Oost van de politieregio - het proces-verbaal aan [naam persoon] had laten zien, is op 31 januari 2000 een disciplinair onderzoek gestart. Dit heeft ertoe geleid dat appellante op 12 december 2000 het voornemen is meegedeeld haar strafontslag te verlenen wegens plichtsverzuim bestaande uit:
(a) het in 1997 verstrekken van vertrouwelijke informatie uit Multipol aan een daartoe niet-gerechtigde derde;
(b) het in elk geval vanaf 1995 onderhouden van contacten met tenminste één persoon die handelt in verdovenden middelen, althans daarbij betrokken is, en terzake in detentie verkeert.
1.4. Nadat appellante zich had verantwoord, heeft gedaagde haar bij besluit van 5 februari 2001 (hierna: het primaire besluit) met onmiddellijke ingang strafontslag verleend, op grond van de overweging dat het aannemelijk was dat zij zich had schuldig gemaakt aan de in 1.3. onder (a) bedoelde gedraging en daardoor haar ambtsgeheim had geschonden en het in haar en in de politie-organisatie gestelde vertrouwen had misbruikt, zodat ernstig aan haar onafhankelijkheid en betrouwbaarheid moest worden getwijfeld. Gedaagde besloot de in 1.3. onder (b) bedoelde gedraging niet aan het ontslagbesluit ten grondslag te leggen. Wel liet hij weten dat hij het merkwaardig vond dat appellante na 28 april 2000 niet definitief met [naam persoon] had gebroken.
1.5. Bij besluit van 11 juli 2001 (hierna: het bestreden besluit) is namens gedaagde besloten het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond te verklaren en de gronden van het besluit aan te vullen met “appellantes criminele contacten in de vorm van bezoeken aan M-V in de gevangenis.”
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Zoals de Raad bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 21 maart 2002 (TAR 2002, 108) heeft overwogen, verzet artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich ertegen dat de beslissing in bezwaar op een lager niveau wordt genomen dan het primaire besluit, omdat de aard van de bevoegdheid tot het beslissen in bezwaar vergt dat een voldoende onbevangen en vrije heroverweging plaatsvindt. Nu het primaire besluit door gedaagde zelf was genomen, was het derhalve niet geoorloofd de korpschef mandaat te verlenen om het bestreden besluit namens gedaagde te nemen. Derhalve moeten het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak worden vernietigd.
3.1. Aangezien gedaagde in hoger beroep heeft laten weten het bestreden besluit voor zijn rekening te nemen, zal de Raad nagaan of dat besluit inhoudelijk wel standhoudt en of gelet daarop de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand gelaten kunnen worden.
3.2. Bij het bestreden besluit is het aan het primaire besluit ten grondslag gelegde plichtsverzuim als bedoeld in 1.3. onder (a), uitgebreid met de gedraging als bedoeld in 1.3. onder (b). Dit is in strijd met de in artikel 7:11 van de Awb vervatte verplichting het primaire besluit op de grondslag van het bezwaar te heroverwegen. Bij de beoordeling van de vraag of het bestreden besluit op juiste en voldoende gronden berust, dient de in 1.3. onder (b) bedoelde gedraging dan ook buiten beschouwing te worden gelaten.
3.3. De Raad zal hierna wel toetsen of het bestreden besluit voor wat betreft het resterende verwijt - te weten dat appellante zich heeft schuldig gemaakt aan het ongeoorloofd verstrekken van gegevens uit Multipol -, inhoudelijk standhoudt, nu namens gedaagde het standpunt is ingenomen dat bedoeld verwijt alleen reeds het verleende strafontslag rechtvaardigt.
4. Aan het bestreden besluit ligt ten eerste het standpunt ten grondslag dat uit Multipol in totaal slechts twee uitdraaien van het proces-verbaal zijn gemaakt. Appellante meent dat dit niet is aangetoond. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het proces-verbaal is op 27 augustus 1997 door agent Alderliesten op de basiseen-heid van het district IJsselgemeenten van de politieregio opgemaakt. Deze agent heeft als volgt verklaard. Op 27 augustus 1997 heeft hij het proces-verbaal uitgedraaid en de uitdraai nadat deze ter plekke door [naam persoon 2] was ondertekend terstond teruggekregen. Bedoelde agent heeft vervolgens, volgens zijn vaste praktijk, aan [naam persoon 2] geen - ondertekend of niet ondertekend - exemplaar van het proces-verbaal verstrekt. Evenmin heeft hij een exemplaar aan het Openbaar Ministerie verstrekt. De Raad ziet geen reden deze verklaring van agent Alderliesten niet aannemelijk te achten.
4.2. Tijdens het disciplinair onderzoek is via de papyrus-logfile PL17G0 de historie van formulier cp 2255 (het proces-verbaal) onderzocht. Daaruit is gebleken dat formulier cp 2255:
- op 27 augustus 1997 om 16:44 uur door 5734/verbalisant Alderliesten is aangemaakt, door hem op diezelfde dag om 17:02 uur is gewijzigd en te Capelle aan den IJssel is geprint, en
- op 4 september 1997 om 9:34 uur en 11:20 uur door 2417/Borges de Brito is geraadpleegd en om 11:21 uur door haar op de hoofdvestiging van de politieregio is geprint.
4.3. Voor de Raad is gelet op de uiteenzetting die van de zijde van gedaagde omtrent de werkwijze bij dat onderzoek is gegeven, niet aannemelijk dat - zoals appellante zonder verdere onderbouwing als mogelijkheid heeft geopperd - dit onderzoek beperkt is gebleven tot handelingen in bovenbedoelde maanden van 1997 of tot handelingen van alleen de verbalisant en appellante. Daarom gaat de Raad ervan uit dat van formulier cp 2255 in totaal slechts twee uitdraaien zijn gemaakt: het exemplaar dat de verbalisant heeft uitgedraaid en na ondertekening door [naam persoon 2], ondertekend heeft opgeborgen en een exemplaar dat door appellante is uitgedraaid en niet is ondertekend.
5. [betrokkene] heeft op 3 november 1999 een niet ondertekend exemplaar van het proces-verbaal aan hoofdagent Zwijnenburg overhandigd dat zij bij goederen van [naam persoon] had gevonden. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat aannemelijk is dat [naam persoon] dit exemplaar van het proces-verbaal van appellante heeft verkregen. Appellante ontkent dit. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Gelet op het in 4.3. overwogene moet worden aangenomen dat het niet-ondertekende exemplaar van het proces-verbaal dat [betrokkene] op 3 november 1999 heeft overhandigd, het exemplaar was dat appellante op 4 september 1997 had uitgedraaid.
5.2. Appellante bestrijdt dat zij dit exemplaar zelf aan [naam persoon] had gegeven. Zij stelt dat [naam persoon] het - direct of indirect - van een van de schoonmakers kan hebben gekregen die elke dag haar papiermand leegden waarin zij de uitdraaien die zij dagelijks uit Multipol maakte na gebruik steeds wegwierp. De Raad ziet geen aanknopingspunten dit aannemelijk te achten. Op de in geding zijnde uitdraai betreffende Cordoso dos Reis kwam de naam van [naam persoon] niet voor. Er is ook niet gebleken dat één van de schoonmakers destijds - direct of indirect - enig contact met [naam persoon] had. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat [naam persoon] via een schoonmaker het niet-ondertekende exemplaar van het proces-verbaal in handen heeft gekregen.
5.3. Bij gebreke aan andere reële mogelijkheden is het aannemelijk dat het appellante zelf was die het niet-ondertekende exemplaar van het proces-verbaal, dat zij blijkens de papyrus logfile op 4 september 1997 had uitgedraaid, aan [naam persoon] met wie zij bevriend was heeft verstrekt.
Daarvoor is temeer aanleiding nu appellante die uitdraai gemaakt heeft uit een bestand waar zij in het onderhavige geval niets had te zoeken. De verbalisant heeft het proces-verbaal op 27 augustus 1997 in het Multipol-bestand van het district IJsselgemeenten ingevoerd. Elk district van de politieregio beschikte destijds over een eigen Multipol-bestand. Een medewerker van een ander district mocht dat bestand niet raadplegen, tenzij dit nodig was in verband met gegevens van een persoon die óók in het Multipol-bestand van dat andere district voorkwam. Het is gelet op verklaringen van de zijde van gedaagde op grond van daartoe ingesteld onderzoek aannemelijk dat Cordoso dos Reis en [betrokkene] destijds niet in het Multipol-bestand van het district Maas en Rotte voorkwamen. Derhalve had appellante geen aanleiding in het Multipol-bestand van het district IJsselgemeenten naar gegevens van Cordoso dos Reis en [betrokkene] te zoeken en het proces-verbaal uit te printen.
5.4. Appellante heeft er nog op gewezen dat gedaagde het wel ondertekende exemplaar van het proces-verbaal in het archief niet meer heeft kunnen terugvinden en dat Cordoso dos Reis tijdens het disciplinair onderzoek niet is gehoord. Die stelling is juist, maar zij kan niet afdoen aan de aannemelijkheid dat het appellante is geweest die het door haar uit Multipol uitgedraaide niet-ondertekende exemplaar van het proces-verbaal aan [naam persoon] heeft verstrekt.
6. Nu appellante aldus door het verstrekken van vertrouwelijke gegevens haar ambts-geheim heeft geschonden is sprake van plichtsverzuim, zodat gedaagde bevoegd was haar disciplinair te straffen. In het ontslagbesluit is terecht overwogen dat appellante door de gegevensverstrekking het in haar en in de politie-organisatie gestelde vertrouwen heeft misbruikt, zodat ernstig aan haar onafhankelijkheid en betrouwbaarheid moet worden getwijfeld. Ook naar het oordeel van de Raad is het plichtsverzuim van een zodanige ernst dat de straf van ontslag daaraan niet onevenredig is te achten.
6.1. Dit vormt voor de Raad aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Voorts ziet de Raad, nu het ontslag rechtmatig is, geen grond voor vergoeding van de schade die appellante stelt te hebben geleden.
7. De Raad ziet wel termen gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in appellantes proceskosten terzake van de verlening van rechtsbijstand tot een bedrag van € 644,- in beroep en tot een bedrag van € 805,- in hoger beroep, in totaal derhalve € 1.449,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juli 2001 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 juli 2001 in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in appellantes proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.449,-, te betalen door de politieregio Rotterdam-Rijnmond aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de politieregio Rotterdam-Rijnmond aan appellante het door haar in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 267,10 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. D.A.C. Slump en
mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.
HD
05.07