Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5715

Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308800/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 november 2001 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de aan appellante over het tijdvak van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1998 toegekende huursubsidie herzien, deze nader vastgesteld op nihil en van appellante een bedrag van ? 1.992,00/? 903,93 teruggevorderd.


Uitspraak

200308800/1. Datum uitspraak: 28 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 november 2003 in het geding tussen: appellante en de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 november 2001 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de aan appellante over het tijdvak van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1998 toegekende huursubsidie herzien, deze nader vastgesteld op nihil en van appellante een bedrag van ƒ 1.992,00/€ 903,93 teruggevorderd. Bij besluit van 12 februari 2003 heeft het Hoofd Unit Correspondentie op last van de Directeur-Generaal Wonen voor de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en een terugbetalingsregeling getroffen. Bij uitspraak van 11 november 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 17 februari 2004 heeft de Minister van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.G. van Rosmalen, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij uitspraak van 25 februari 2004, in zaak nr. 200303658/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te stellen eisen en dat deze regeling daarom onverbindend is. De Regeling ondermandaat DGW (Stcrt. 2002, nr. 32), op grond waarvan het Hoofd Unit Correspondentie het besluit op bezwaar van 12 februari 2003 heeft genomen, bevat een gelijkluidende tekst en is derhalve evenzeer onverbindend. Gelet hierop is dit besluit onbevoegdelijk genomen en had het door de rechtbank moeten worden vernietigd. 2.2.    Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit van 12 februari 2003 vernietigen. 2.3.    De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen, dat het bezwaar van appellante slechts was gericht tegen de nadere terugbetalingsregeling, welke is gebaseerd op  in het "formulier financiële positie" (hierna: FFP) vermelde gegevens en dat deze nadere betalingsregeling, gelet op die gegevens en het ter zake door de Minister gevoerde beleid, voor juist dient te worden gehouden, welke overweging als zodanig niet is weersproken. 2.4.    Appellante voert in hoger beroep echter aan dat zij vanwege ziekte en handicap diverse aanzienlijke buitengewone lasten heeft, zodat haar inkomen na aftrek van deze ziektekosten beneden het sociaal minimum zou komen, dat het FFP geen plaats biedt voor het opvoeren van deze andere uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende uitgaven, dat appellante nogmaals om een FFP heeft gevraagd om deze uitgaven alsnog onder de aandacht van de Minister te brengen en dat zij zo'n nieuw FFP niet heeft gekregen. 2.4.1.    Ter zitting is namens de Minister meegedeeld dat aan appellante een door haar in te vullen nieuw FFP zal worden toegezonden en dat bij de door de Minister nieuw te nemen beslissing met de in dat FFP vermelde nieuwe gegevens, inclusief de buitengewone uitgaven ter zake van ziekte en handicap, waarmee de Minister bij zijn besluit van 12 februari 2003 niet bekend was, rekening zal worden gehouden bij de vaststelling van de terugvordering van de ten onrechte betaalde huursubsidie en de te treffen betalingsregeling. 2.4.2.    De Afdeling verstaat dat de Minister zich aan deze toezegging gebonden weet bij het opnieuw beslissen op het bezwaar van appellante tegen de nadere terugbetalingsregeling. 2.5.    De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 november 2003, AWB 03/256 WET ZWA; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 februari 2003, Bobi Over_30/AJBZ/352; V.    veroordeelt de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 696,12, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellante; VI.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 206,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens    w.g. Sparreboom Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004 195-209.