Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5833

Datum uitspraak2004-07-15
Datum gepubliceerd2004-07-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers249-04 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof verklaart klaagsters niet ontvankelijk in hun klacht vanwege overschrijding van de termijn voor hoger beroep.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BIJ VERVROEGING Beslissing van 15 juli 2004 in de zaak onder rekestnummer 173/2004 NOT van: [appellant], wonende te [woonplaats], [appellant], wonende te [woonplaats], APPELLANTEN, t e g e n [E], oud-notaris te [plaats], advocaat: mr. B. Breederveld, en [W], kandidaat-notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDEN. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellanten, verder te noemen klaagsters, is bij een op 3 februari 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Alkmaar, verder te noemen de kamer, van 30 december 2003 waarbij de door klaagsters tegen geïntimeerden, hierna te noemen de oud- notaris en de kandidaat-notaris, ingediende klacht ongegrond is verklaard. 1.2. Op 25 maart 2004 is van de zijde van de oud-notaris een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2004. Klaagsters, de oud-notaris en zijn advocaat zijn verschenen. De kandidaat-notaris is niet verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, klaagsters aan de hand van een pleitnotitie. 2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep 2.1. Klaagsters hebben de beslissing van de kamer van 30 december 2004 ontvangen als bijlage bij een brief van de secretaris van de kamer, gedagtekend op dezelfde datum, verzonden op 31 december 2003. De beslissing van de kamer vermeldt na de ondertekening: “Binnen 30 dagen na de dag van verzending van de kennisgeving van de beslissing kunt u bij verzoekschrift in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam.” Het verzoekschrift van klaagsters waarin zij te kennen geven zich niet met de uitspraak van de kamer te kunnen verenigen, is op 3 februari 2004 ter griffie van het hof ingekomen. 2.2. Nu klaagsters ingevolge artikel 107 van de Wet op het Notarisambt binnen dertig dagen na de dag van verzending van voornoemde brief in hoger beroep konden komen en het verzoekschrift eerst na afloop van deze termijn ter griffie is ontvangen, is het beroep niet tijdig ingesteld. 2.3. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat klaagsters in hun hoger beroep niet kunnen worden ontvangen. Dit leidt tot de volgende beslissing. 3. De beslissing Het hof: - verklaart klaagsters niet ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van de Kamer van 30 december 2003. Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Huijzer, en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 15 juli 2004. KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ALKMAAR. Beslissing in de zaak van: [klaagster], wonende te [woonplaats], [klaagster], Wonende te [woonplaats], klaagsters, – t e g e n – mr. [E] voorheen notaris te [plaats], gemeente [S] gemachtigde mr. B. Breederveld en mr. [W], kandidaat-notaris te [plaats], gemeente [S]. 1. Het verloop van de procedure 1.1. Bij brief met bijlagen van 7 juli 2003 hebben klaagsters een klacht ingediend tegen [E] en [W]. 1.2. Bij brief van 29 augustus 2003 heeft mr. [W] op de klacht gereageerd en bij brief van 2 september 2003 heeft mr. Breerderveld namens mr. [E] een reactie gezonden. 1.3. Op 18 november 2003 is de klacht in het openbaar behandeld. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten toegelicht. 1.4. Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald. 2. De uitgangspunten 2.1. Klaagsters zijn erfgenaam van hun op 27 september 2001 te Alkmaar overleden moeder [E]. Klaagsters zijn de enige kinderen geboren uit het eerste huwelijk van hun moeder. Mede-erfgenaam is de heer [S], de tweede echtgenoot van [E]. Uit dat laatste huwelijk zijn geen kinderen geboren. 2.2. De nalatenschap werd afgewikkeld bij notariskantoor [E]. De zaak werd behandeld door mr. [W] en een verklaring van erfrecht werd afgegeven. Na aanvankelijke samenwerking tussen de erfgenamen bestond in de loop van 2002 grote onenigheid tussen klaagsters en [S]. De zaak is toen weer in behandeling gekomen bij mr. [W]. 2.3. Tot een totale afwikkeling van de boedel is het nog niet gekomen. Wel zijn ontwerpen opgesteld, maar de erfgenamen werden het niet eens over de inhoud van de uiteindelijke verdelingsakte. Ook de waardebepaling van de tot de boedel behorende onroerende zaak ten behoeve van de successie-aangifte is in geschil. De standpunten over en weer hebben geleid tot een uitgebreide briefwisseling, enerzijds tussen de behandelend kandidaat-notaris en anderzijds de erfgenamen. 3. De klacht en de beoordeling daarvan 3.1. De klacht komt erop neer dat mr. [W] bewust vertragingstechnieken zou hebben toegepast; dat hij ondanks herhaalde verzoeken tot het verstrekken van inlichtingen en informatie in gebreke bleef en dat hij zich feitelijk aan partijdigheid zou hebben schuldig gemaakt. Volgens klaagsters is mr. [E], als notaris van het kantoor voor wie mr. [W] werkzaam is, mede aansprakelijk voor de gewraakte gang van zaken. 3.2. Mr. [W] heeft tijdens de behandeling erkend dat hij wellicht niet altijd even adequaat op de (zeer vele) vragen van klaagsters heeft gereageerd, maar hij verwijst daarbij naar het feit dat de erfgenamen onderling twisten over een aanmerkelijk aantal elementen behorende tot de afwikkeling van de boedel als ook het feit dat er juist bijzonder veel tijd is besteed aan de afwikkeling en dat ook de andere partij, de mede-erfgenaam [S], zeer veel tijd heeft opgeëist. Mr. [E] heeft die visie onderschreven en er tevens op gewezen dat zijn kantoor klaagsters in overwegende mate tegemoet is gekomen wat betreft de afwikkeling, in die zin dat er zelfs, in afwijking van hetgeen feitelijk uit het testament van hun moeder zou kunnen worden afgeleid, in bemiddelende zin ten voordele van klaagsters werd beslist. 3.3. De Kamer stelt voorop dat het niet tot haar bevoegdheid hoort - voorzover de klacht in die zin zou moeten worden begrepen - uitspraak te doen over de vraag, of mrs. [E] en/of mr. [W] jegens klaagsters in verband met enige vermeende nalatigheid in civielrechtelijke zin aansprakelijk kunnen worden gehouden. 3.4. Naar het oordeel van de Kamer kan het handelen van Mr. [W] niet zodanig worden gekwalificeerd dat hij in strijd met de zorg heeft gehandeld die hij als (kandidaat)notaris behoort te betrachten te opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt. Uit de door klaagsters overgelegde talrijke bescheiden kan genoegzaam worden afgeleid dat er door het notariskantoor de nodige aandacht is besteed aan de desbetreffende afwikkeling. Het feit dat de erfgenamen in onmin leven zal niet hebben bijgedragen aan spoedige afwikkeling. Integendeel, het ligt voor de hand dat zulks een belemmerende factor betreft. Bemiddelende zinsneden zullen dan spoedig kunnen worden opgevat als partijdigheid en het niet opvolgen van de geplaatste aanwijzingen. Uit de diverse overgelegde bescheiden kan enige partijdig optreden aan de zijde van het kantoor van mr. [E] niet worden afgeleid. Het feit dat niet altijd even adequaat werd gereageerd, is volmondig erkend. Mede daardoor is niet de gevolgtrekking gerechtvaardigd dat het handelen van mr. [W] en in het verlengde daarvan de rol van mr. [E] als de eindverantwoordelijke van het kantoor in tuchtrechtelijke zin als laakbaar moet worden aangemerkt, hetgeen het opleggen van enige maatregel in de weg staat. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard. BESLISSING De Kamer: verklaart de klacht ongegrond. Deze beslissing is gegeven door mr. H. de Klerk als voorzitter, mrs. B. Korthals Altes, B.P. van Riessen, R.H.C. Winter en R.C. Schlingeman als leden in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, secretaris en is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2003. Secretaris Voorzitter,