Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5849

Datum uitspraak2004-06-10
Datum gepubliceerd2004-07-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1087-03 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Bewaarplicht ex artikelen 17 en 18 Gerechtsdeurwaarderswet.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 10 juni 2004 in de zaak onder rekestnummer 1087/2003 GDW van: [appellant] wonende te [woonplaats], APPELLANT, t e g e n [geïntimeerde], gerechtsdeurwaarder te [woonplaats], GEïNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 17 oktober 2003 ingekomen een verzoekschrift van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 9 september 2003, verzonden op 18 september 2003, waarbij de klacht van klager ongegrond is verklaard. 1.2. Op 11 december 2003 is van de zijde van geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, een verweerschrift ter griffie ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2004, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Klager heeft dit gedaan aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg en de hiervoor vermelde stukken. 3. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze derhalve vernietigen. 4. De feiten Het hof zal in hoger beroep uitgaan van de volgende feiten: a. Bij vonnis van de kantonrechter te Eindhoven van 28 januari 1999 is klager veroordeeld tot betaling van een bedrag van f. 10.970, 92 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 1998, aan de Stichting Fontys gevestigd te Tilburg, verder te noemen Fontys. Ook is klager bij dit vonnis veroordeeld in de kosten van het geding, begroot op fl. 1.928, 08. Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch van 6 oktober 2000 is voormeld vonnis in hoger beroep bekrachtigd en is klager veroordeeld in de proceskosten ad fl. 2.590,-. Op respectievelijk 12 februari 1999 en 31 oktober 2000 heeft klager respectievelijk fl. 13.597, 40 en fl. 2.590, - overgemaakt naar de kantoorrekening van mr. M.J. Keuss, advocaat en procureur voor Fontys, hierna mr. Keuss. b. Bij faxbrief van 1 november 2000 heeft mr. Keuss aan de gerechtsdeurwaarder geschreven: “Hierdoor bericht ik u dat de heer [P] inmiddels alle kosten heeft voldaan, zodat ik u wil verzoeken alle executiemaatregelen te beëindigen en mij zo spoedig mogelijk uw einddeclaratie te doen toekomen.” c. Op 14 november 2000 heeft de gerechtsdeurwaarder de vonnissen van 6 oktober 2000 en 28 januari 1999 op verzoek van Fontys betekend aan klager met bevel over te gaan tot betaling. d. Bij brief met bijlagen van 30 november 2000 heeft de advocaat van klager, mr. L.W.M. Hendriks, hierna mr. Hendriks, aan de heer Bodrilla, medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder geschreven: ”Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van zojuist in opgemelde zaak, treft u bijgaand aan een tweetal betalingsbewijzen. Zoals u kunt zien zijn de “proceskosten hoger beroep” d.d. 31 oktober jl. voldaan. Verder treft u terzake aan naar aanleiding van de uitspraak van de Kantonrechter te Eindhoven d.d. 28 januari 1999 een betalingsbewijs dat door cliënt betaald is op 12 februari 1999 een bedrag van f 13.597, 40 (waaronder 10.970, 92 hoofdsom).“ e. Bij brief van 8 december 2000 heeft mr. Hendriks aan de heer Bodrilla laten weten: ”In opgemelde zaak heb ik naar aanleiding van mijn schrijven d.d. 30 november jl. en ons telefonisch onderhoud van 1 december jl. niet meer nader van u mogen vernemen / vernomen. Ik verzoek U dan ook mij nader te berichten.” e. Op 11 december 2000 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. Keuss bij de raad van discipline van de Nederlandse orde van advocaten in het ressort ’s-Hertogenbosch inzake de hiervoor onder rubriek c. genoemde betekening van 14 november 2000. Naar aanleiding van deze klacht heeft mr. Keuss op 20 december 2000 een brief met bijlage aan de gerechtsdeurwaarder verzonden waarin hij om opheldering verzoekt. Op 5 januari 2001 beantwoordt de gerechtsdeurwaarder eerdergenoemde brief. In deze brief schrijft hij onder meer: “In opgemelde zaak dien ik uw faxbrief d.d. 20 december 2000 met bijlage te beantwoorden. In deze brief vraagt u om opheldering van de gemaakte fout. Na een intern onderzoek ben ik in staat u als volgt te berichten. De bij uw schrijven d.d. 08-02-1999 (…) gegeven opdracht is op ons kantoor in behandeling genomen in een dossier waaraan het nummer 990264 werd toegekend. Dit dossier werd uiteindelijk n.a.v. uw brief d.d. 24-10-2000 (…) door ons afgerekend op 30-10-2000. Bij afzonderlijk schrijven, eveneens 24-10-2000 (…), kwam uw opdracht binnen om de grosse van het vonnis van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch d.d. 6 oktober 2000 te betekenen en zonodig te executeren. Deze opdracht werd door ons in behandeling genomen. Dit dossier kreeg het nummer 20002189. Volgens ons systeem kreeg u hieromtrent eerst op 10-11-2000 bericht. Uw faxbrief d.d. 01-11-2000, waarin u verzocht om de executie te stoppen en de einddeclaratie op te maken, werd door een medewerker van mijn kantoor verwerkt in het dossier 990264. Deze handelwijze kan ik mijn medewerker niet kwalijk nemen omdat u in uw brief het dossiernummer 990624 gebruikt. Ook u treft geen blaam omdat u op dat moment nog niet op de hoogte was van het nieuwe dossiernummer. Binnen mijn kantoor zijn de afdelingen “nieuwe zaken”, “archivering”, en “ambtelijk werk” bemand door verschillende medewerkers. Zo kon het gebeuren dat door een ongelukkige samenloop van omstandigheden het exploot met bevel van 14 november 2000 aan de heer [P] werd betekend.” f. Uit een brief van 14 oktober 2002 van de advocaat van de gerechtsdeurwaarder mr. L.A.M. van den Eeden aan mr. Hendriks blijkt dat het dossier van klager is geschoond. Dit houdt blijkens genoemde brief in, dat alleen de proces- en deurwaardersstukken worden bewaard alsmede de wijze waarop de financiële afwikkeling heeft plaatsgevonden en dat correspondentie en aantekeningen worden vernietigd. g. Tot slot heeft klager tegen de gerechtsdeurwaarder een vordering in kort geding ingesteld om de hem betreffende dossiers te mogen inzien en afschriften hieruit te ontvangen. Bij vonnis van 19 november 2002 heeft de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch deze vordering afgewezen. 5. Het standpunt van klager 5.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij bewijsmiddelen betreffende de financiële afwikkeling van twee vonnissen met opzet heeft vernietigd. Deze bescheiden vallen onder de stukken die de gerechtsdeurwaarder op grond van de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders dient te bewaren. In dit verband verwijst klager naar artikel 21 lid 1 en lid 3 van het Deurwaardersreglement. Door deze bescheiden te vernietigen heeft de gerechtsdeurwaarder laakbaar gehandeld. Klager acht deze handelwijze van de gerechtsdeurwaarder in strijd met de artikelen 17 en 18 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet, hierna: GDW, en artikel 2:10 lid 3 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW. 5.2. Bovendien stelt klager dat de gerechtsdeurwaarder door zich aldus te gedragen een algemeen belang schendt. De gerechtsdeurwaarder dient zich immers, als openbaar en beëdigd ambtenaar, aan de door hem geschonden regelgeving te houden. In dit verband verwijst klager naar artikel 2 lid 1 GDW. 5.3. Tot slot verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij heeft nagelaten twee bankafschriften aan mr. Keuss door te zenden. Deze bankafschriften heeft klager via zijn advocaat naar de gerechtsdeurwaarder gefaxt als bewijs dat klager aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Dit nalaten acht klager in strijd met artikel 18 GDW. 6. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder 6.1. In de eerste plaats stelt de gerechtsdeurwaarder dat klager deze tuchtprocedure gebruikt om een onherroepelijk vonnis aan te tasten waartegen klager geen hoger beroep heeft ingesteld. Dit betreft de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 19 november 2002. 6.2. De gerechtsdeurwaarder betwist voorts dat hij in strijd met de bewaarplicht van stukken zou hebben gehandeld, nu de vernietigde stukken uitsluitend betreffen enige correspondentie. Bovendien stelt de gerechtsdeurwaarder dat ten opzichte van klager geen bewaarplicht geldt, aangezien klager geen opdrachtgever is. Wat betreft de financiële bewaarplicht stelt de gerechtsdeurwaarder dat klager eveneens geen partij is. De door klager genoemde bankafschriften zijn de gerechtsdeurwaarder niet bekend en in deze zaak ook niet relevant. 7. De beoordeling 7.1. Het hof is, evenals de kamer, van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht voor zover het betreft de schending van het algemeen belang door de gerechtsdeurwaarder. De klacht dient een handelen van de gerechtsdeurwaarder te betreffen, waarbij klager zelf een belang heeft. Het standpunt van klager dat zijn belang zou blijken uit de schade, deelt het hof niet, nu klager zijn stellingen dienaangaande niet heeft onderbouwd. 7.2. Wat betreft het klachtonderdeel waarin de gerechtsdeurwaarder wordt verweten dat hij bewijsmiddelen betreffende de financiële afwikkeling van twee vonnissen met opzet heeft vernietigd overweegt het hof het volgende. Vooreerst stelt het hof vast dat het hier twee documenten betreft. In de eerste plaats is dat de faxbrief van 1 november 2000 van mr. Keuss aan de gerechtsdeurwaarder, waarin wordt verzocht de executie te staken omdat de vordering is voldaan. In de tweede plaats wordt gedoeld op de brief met bijlage van 20 december 2000 van mr. Keuss aan de gerechtsdeurwaarder, waarin hij de gerechtsdeurwaarder verzoekt om opheldering te verschaffen over de gemaakte fout. 7.3. De aard van bovengenoemde stukken is van belang voor het beantwoorden van de vraag of deze stukken vallen onder de bewaarplicht van de gerechtsdeurwaarder zoals bedoeld in de artikelen 17 en 18 GDW. Artikel 17 lid 1 GDW bepaalt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is zowel ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig, als ten aanzien van zijn kantoorvermogen een administratie te voeren waaruit te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Artikel 18 lid 1 GDW bepaalt voorts dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is de stukken en afschriften betreffende zijn kantooradministratie gedurende de in artikel 2:10 lid 3 BW bedoelde termijn te bewaren. Artikel 2:10 lid 4 BW wordt van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit artikel behandelt de overbrenging van gegevens op een andere gegevensdrager. 7.4. Noch in de artikelen 17 en 18 GDW, noch in de wetsgeschiedenis is expliciete steun te vinden voor de bewaarplicht voor de gerechtsdeurwaarder van stukken als in het onderhavige geval. Het hof is echter van oordeel dat de faxbrief van 1 november 2000 waarin de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder tot het stoppen van de executie is vervat van belang is voor het te allen tijde kunnen kennen van de rechten en verplichtingen van de gerechtsdeurwaarder, zoals genoemd in artikel 17 lid 1 GDW. Het hof is dan ook van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet tot vernietiging van deze faxbrief had mogen overgaan en acht dit vernietigen in strijd met de bewaarplicht van de gerechtsdeurwaarder. Ook de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders biedt steun aan het oordeel van het hof. Artikel 1 van deze verordening bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder zorg draagt voor het instellen van een toereikende administratieve organisatie en een stelsel van controlemaatregelen waardoor alle opdrachten direct worden vastgelegd en alle financiële rechten en verplichtingen volledig, juist en tijdig worden vastgelegd en verantwoord, zodat alle opdrachten met de vereiste zorgvuldigheid kunnen worden uitgevoerd. Een “stopbericht” als in het onderhavige geval is een essentieel onderdeel van een opdracht, namelijk het eindpunt. Indien een dergelijk bericht ontbreekt in de administratie is het niet mogelijk vast te stellen op welke wijze deze specifieke opdracht is geëindigd. Uit het bovenstaande volgt tevens dat de gerechtsdeurwaarder niet de in artikel 2: 10 lid 3 BW bedoelde bewaartermijn in acht heeft genomen. Nu van een situatie als bedoeld in artikel 2:10 lid 4 BW geen sprake is, is geen sprake van schending van dit artikellid. Klager heeft ook nog aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder in strijd zou hebben gehandeld met artikel 21 lid 1 en lid 3 van het Deurwaardersreglement. Het bepaalde in artikel 21 lid 1 van het Deurwaardersreglement betreft dezelfde verplichting als thans omschreven in artikel 17 lid 1 GDW. Bovendien is dit reglement met ingang van 15 juli 2001 vervallen. Het hof zal de gedragingen van de gerechtsdeurwaarder dan ook niet aan dit artikel toetsen. 7.5. Ten aanzien van de brief van 20 december 2000 is het hof, met de gerechtsdeurwaarder, van oordeel dat deze correspondentie betreft van geheel andere orde. Deze correspondentie bevat geen opdracht voor de gerechtsdeurwaarder zodat deze brief niet onder de bewaarplicht valt. Aan een bespreking van de voornoemde leden van artikel 2:10 BW, alsmede de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders komt het hof dan ook niet toe. 7.6. De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat de bewaarplicht niet geldt ten opzichte van klager nu deze geen opdrachtgever is, vindt, naar oordeel van het hof, geen steun in de wet. In artikel 18 lid 2 GDW is de bewaarplicht immers niet zodanig geformuleerd dat deze slechts ten aanzien van opdrachtgevers zou gelden. Dit artikel noemt “hen die ten tijde van het opmaken van de akte of de betekening daarvan, hetzij het origineel, hetzij een afschrift hebben ontvangen, of aan hun rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel”. Nu aan klager is betekend kan hij onder de in artikel 18 lid 2 GDW genoemde categorie worden geschaard. Het hof is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat het klachtonderdeel ten aanzien van de faxbrief van 1 november 2000 gegrond is. 7.7. Ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende de twee bankafschriften, waarvan klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten deze door te zenden, overweegt het hof het volgende. De gerechtsdeurwaarder stelt dat genoemde bankafschriften hem niet bekend zijn. Het hof is van oordeel dat gezien de in rubriek 2, sub d, genoemde brieven aan de heer Bodrilla, medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, deze laatste alsmede de gerechtsdeurwaarder bekend mogen worden verondersteld met de aanwezigheid ten kantore van de gerechtsdeurwaarder van de bankafschriften. Aangezien uit deze afschriften blijkt dat klager reeds aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan, had de gerechtsdeurwaarder daarvan melding moeten maken aan zijn opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder heeft dit nagelaten. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat de bankafschriften in deze zaak niet relevant zouden zijn kan het hof niet plaatsen, nu het al dan niet betaald hebben door klager juist een essentiële rol speelt in deze zaak. Het hof acht dit klachtonderdeel eveneens gegrond. 7.8. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden. Het hof acht de maatregel van waarschuwing dan ook op zijn plaats. 7.9. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 7.10. Het hier voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - vernietigt de beslissing van de kamer; - verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht zoals beschreven in 7.1.; - verklaart de klacht voor het overige gegrond in al haar onderdelen met uitzondering van de gedraging van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de brief van 20 december 2000, en legt de gerechtsdeurwaarder hiervoor de maatregel van waarschuwing op; - bepaalt dat de maatregel zal worden tenuitvoergelegd ter terechtzitting van het hof van 24 juni 2004, te 13.30 uur; - bepaalt dat de griffier de gerechtsdeurwaarder daarvoor zal oproepen. Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 10 juni 2004. Kamer voor Gerechtsgerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 9 september 2003 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 23.2003 van: [ ], wonende te [ ], klager, tegen: [ ], gerechtsgerechtsdeurwaarder te [ ], beklaagde. Verloop van de procedure Bij brief met bijlagen van 27 januari 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehechte brief van 7 maart 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven op de klacht. De klacht is behandeld ter openbare zitting van 24 juni 2003, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 9 september 2003. Gronden van de beslissing 1. De Feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden: a) Bij vonnis van de kantonrechter te Eindhoven d.d. 28 januari 1999 is klager samengevat veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 13.597,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 1998. Voorts is klager veroordeeld in de kosten van het geding. b) Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch d.d. 6 oktober 2000 is voormeld vonnis in hoger beroep bekrachtigd en is klager veroordeeld in de proceskosten ad ƒ 2590,--. c) Bij brief van 24 oktober 2000 heeft mr. [ ], advocaat bij [ ] de gerechtsdeurwaarder verzocht tot betekening en executie van het vonnis van de rechtbank over te gaan. d) Bij brief van 1 november 2000 heeft mr. [ ] aan de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven: “Hierdoor bericht ik u dat de heer [ ] inmiddels alle kosten heeft voldaan, zodat ik u wil verzoeken alle executiemaatregelen te beëindigen en mij zo spoedig mogelijk uw einddeclaratie te doen toekomen.” e) Bij exploot van 14 november 2000 zijn de hiervoor onder a. en b. vermelde vonnissen door de gerechtsdeurwaarder aan klager betekend met bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen. f) Op 11 december 2000 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. [ ] bij de Raad van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten te ’s-Hertogenbosch wegens onrechtmatig handelen. Naar aanleiding van deze klacht heeft mr. [ ] op 20 december 2000 een brief met bijlage aan de gerechtsdeurwaarder verzonden. g) Bij brief van 5 januari 2001 heeft de gerechtsdeurwaarder aan mr. [ ] onder meer geschreven: ”In opgemelde zaak dien ik uw faxbrief d.d. 20 december 2000 met bijlage te beantwoorden. In deze brief vraagt u om opheldering van de gemaakte fout. Na een intern onderzoek ben ik in staat u als volgt te berichten. De bij uw schrijven d.d. 08-02-1999 (…..) gegeven opdracht is op ons kantoor in behandeling genomen in een dossier waaraan het nummer 990264 werd toegekend. Dit dossier werd uiteindelijk n.a.v. uw brief d.d. 24-10-2000 (.....) door ons afgerekend op 30-10-2000. Bij afzonderlijk schrijven, eveneens 14-10-2000 (.....), kwam uw opdracht binnen om de grosse van het vonnis van de rechtbank te ’s-Hertoegenbosch d.d. 6 oktober 2000 te betekenen en zonodig te executeren. Deze opdracht werd door ons in behandeling genomen. Dit dossier kreeg het nummer 20002189. Volgens ons systeem kreeg u hieromtrent eerst op 10-11-2000 bericht. Uw faxbrief d.d. 01-11-2000, waarin u verzocht om de executie te stoppen en de einddeclaratie op te maken, werd door een medewerker van mijn kantoor verwerkt in het dossier 990264. Deze handelwijze kan ik mijn medewerker niet kwalijk nemen omdat u in uw brief het dossiernummer 990624 gebruikt. Ook u treft geen blaam omdat u op dat moment nog niet op de hoogte was van het nieuwe dossiernummer. Binnen mijn kantoor zijn de afdelingen “nieuwe zaken”, “archivering” en “ambtelijk werk” bemand door verschillende medewerkers. Zo kon het gebeuren dat door een ongelukkige samenloop van omstandigheden het exploot met bevel op 14 november 2000 aan de heer [ ] werd betekend.” h) Klager heeft de advocaat, alsmede diens cliënt gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven wegens onrechtmatig handelen door executiemaatregelen tegen hem te treffen op een tijdstip waarop de vordering al was voldaan, waardoor hij schade heeft geleden. Bij vonnis van 11 juli 2002 heeft de kantonrechter de door klager ingestelde vordering in conventie toegewezen en de opdrachtgever tot betaling van de gevorderde schade veroordeeld. De door klager in conventie tegen de advocaat ingestelde vordering is afgewezen. De in reconventie tegen klager ingestelde vorderingen zijn door de kantonrechter afgewezen. Gedaagden hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, welke procedure nog aanhangig is. i) Een door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingestelde vordering in kort geding om de dossiers te mogen inzien en afschriften hieruit te verstrekken in het bijzonder met betrekking tot de onder de hiervoor onder 1 d. van de feiten vermelde brief is bij vonnis van 19 november 2002 door de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch afgewezen. 2. De klacht 2.1. Klager stelt onder verwijzing naar de door hem overgelegde producties –samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder laakbaar en verwijtbaar heeft gehandeld door bewijsmiddelen betreffende de (financiële) afwikkeling van twee vonnissen welke de gerechtsdeurwaarder onder zijn berusting had, te vernietigen. Hierdoor heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd gehandeld met de Gerechtsdeurwaarderswet. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft klager aangevoerd dat de door de gerechtsdeurwaarder vernietigde bescheiden in essentie de “start-stop opdrachten” van de executie betreffen, welke opdrachten door mr. [ ] aan de gerechtsdeurwaarder zijn verstrekt. Deze bescheiden vallen onder de stukken welke de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 8 van de Administratieverordening gerechtsdeurwaarders dient te bewaren. Het is laakbaar en toerekenbaar verwijtbaar dat de gerechtsdeurwaarder in een nog lopende zaak zijn dossiers reeds selectief heeft geschoond en willens en wetens stukken met betrekking tot de “start-stop opdrachten” van de executie uit de dossiers heeft vernietigd teneinde te voorkomen dat klager inzage in de dossiers zou kunnen verkrijgen. Hij heeft nog steeds belang bij inzage in de dossiers vanwege het door de advocaat mr. [ ] en diens opdrachtgever ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter. Klager stelt dat de door hem aan de gerechtsdeurwaarder verweten gedragingen ook een algemeen belang betreft, daar de gerechtsdeurwaarder als openbaar beëdigd ambtenaar zich heeft te houden aan de hetgeen de Gerechtsdeurwaarderswet en de daarop betrekking hebbende verordeningen voorschrijven. Tenslotte heeft klager gesteld dat mr. [ ], volgens zijn zeggen, nooit de twee bankafschriften van de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen welke door de raadsman van klager op 30 november 2000 naar de gerechtsdeurwaarder zijn verzonden als bewijs dat klager aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De vraag dient zich dan ook aan of de gerechtsdeurwaarder deze betalingsbewijzen naar zijn opdrachtgever heeft verzonden of dat de gerechtsdeurwaarder deze betalingswijzen ook heeft vernietigd. De gerechtsdeurwaarder heeft daartover ondanks vele verzoeken nimmer opheldering verschaft. Ook hieruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder zijn administratieve verplichtingen op dit punt niet na is gekomen. Door het handelen van de gerechtsdeurwaarder heeft hij grote financiële schade ondervonden en ondervindt deze nog steeds, aldus klager. 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat klager de klacht indient omdat klager zich niet kan vinden in het kortgeding-vonnis. Klager heeft geen hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld en de weg van de tuchtrechtspraak is er niet voor bedoeld om een onherroepelijk vonnis aan te tasten en klager alsnog in zijn afgewezen vordering te steunen. Bovendien is de gerechtsdeurwaarder van mening dat hij ten aanzien van klager helemaal geen bewaarplicht heeft. Klager is volgens de gerechtsdeurwaarder niet zijn opdrachtgever. Klager kan enkel een uitgifte verlangen van een exploot uit zijn register. Het bedoelde dossier was afgewikkeld en de bedoelde brieven zijn bij gelegenheid van archiveren van het dossier uit beheersgronden en kostenoogpunt vernietigd. Slechts proces- en gerechtsdeurwaardersstukken (exploten) worden bewaard, alsmede de wijze waarop de financiële afwikkeling heeft plaatsgevonden, aldus de gerechtsdeurwaarder. 4. Beoordeling van de klacht 4.1 Voor zover klager zijn klacht mede heeft gebaseerd op gronden ontleend aan het algemeen belang, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de klacht een handelen moet betreffen waarbij klager zelf belang heeft. 4.2 Bij de beoordeling van de klacht voor het overige geldt als uitgangspunt dat de gerechtsdeurwaarder ingevolge het bepaalde in artikel 17 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht is ten aanzien van zijn werkzaamheden als zodanig en ten aanzien van zijn kantoorvermogen een administratie te voeren, waaruit ten allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. De administratie als zodanig heeft betrekking op de ambtshandelingen en overige werkzaamheden die de gerechtsdeurwaarder verricht. De wijze waarop de administratie moet worden ingericht en bijgehouden is nader geregeld in de administratieverordening gerechtsdeurwaarders van 9 juli 2001. Het toezicht op de naleving daarvan wordt ingevolge het bepaalde in artikel 30 van de Gerechtsdeurwaarderswet uitgeoefend door het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 110 van de Wet op het notarisambt. Artikel 17 en de daaruit voortvloeiende administratieverordening hebben tot doel te verzekeren dat de administratie zo wordt ingericht en bijgehouden dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de gerechtsdeurwaarder kunnen worden gekend, de gerechtsdeurwaarder jaarlijks in staat is een balans en een staat van baten en lasten op te maken, te allen tijde de administratie betreffende de ambtshandelingen kan worden geraadpleegd en het risico voor derden en met betrekking tot de continuiteit van de praktijk kan worden beperkt. De verplichting tot bewaring houdt vooral verband met de behoefte de administratie in verband met het toezicht beschikbaar te houden. 4.3 In zijn klacht als nader ter zitting door klager toegelicht stelt klager dat de gerechtsdeurwaarder laakbaar en verwijtbaar heeft gehandeld door bewijsmiddelen betreffende de afwikkeling van twee vonnissen te vernietigen en daardoor in strijd heeft gehandeld met de Gerechtsdeurwaarderswet. Teneinde het door klager ingenomen standpunt te kunnen beoordelen dient derhalve allereerst te worden vastgesteld over welke bewijsmiddelen het gaat. Welke bewijsmiddelen zijn vernietigd, wordt door klager niet genoemd. Klager volstaat met verwijzing naar de door hem overgelegde producties. Het betreft hier een beslissing van de voorzitter van deze Kamer op een eerder door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht, de beslissing van de voorzieningenrechter op een door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingestelde vordering tot inzage in de dossiers, een vonnis van de kantonrechter te Eindhoven en een brief van de advocaat van de gerechtsdeurwaarder van 14 oktober 2002. Behoudens in het vonnis van de kantonrechter wordt er in de overige producties vanuit gegaan dat klager inzage wenst in de faxbrief van 1 november 2000. Dit betreft een brief van mr. [ ] aan de gerechtsdeurwaarder waarin wordt verzocht de executie te staken omdat de vordering was voldaan. Daarnaast blijkt uit de stukken dat door klager mede wordt bedoeld een brief met bijlage van 20 december 2001. Dit betreft een brief van mr. [ ] aan de gerechtsdeurwaarder met het verzoek opheldering over de gemaakte fout te verschaffen. Klager wenst deze brieven als bewijsstukken over te leggen in de procedure in hoger beroep bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter staving van zijn in die procedure ingenomen standpunt dat het betreffende telefaxbericht door mr. [ ] is geantidateerd. Op grond hiervan stelt de Kamer vast dat met deze bewijsmiddelen wordt bedoeld de (fax)brieven van 1 november 2000 en 20 december 2001. 4.4 Naar het oordeel van de Kamer valt een brief waarin door de opdrachtgever, in dit geval mr. [ ], aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld dat de executie kan worden gestaakt alsmede een brief waarin door de opdrachtgever aan de gerechtsdeurwaarder wordt verzocht uit te leggen wat er mis is gegaan, niet onder het hiervoor onder 4.2 vermelde doel en derhalve evenmin onder de in de gerechtsdeurwaarderswet genoemde bewaartermijn. De brieven zijn niet van belang voor latere raadpleging betreffende de door de gerechtsdeurwaarder verrichte ambtshandelingen en evenmin voor het toezicht op de ambtsvervulling. Hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm. De door de gerechtsdeurwaarder opgegeven reden voor de vernietiging is acceptabel en maakt hem tuchtrechtelijk niet aansprakelijk. Van enig willens en wetens vernietigen van de bedoelde stukken is niet gebleken. Van enig handelen om klager bewust te benadelen evenmin. 4.5 Ter zitting heeft klager nog gesteld dat mr. [ ], naar zijn zeggen, nooit de twee door klager aan de gerechtsdeurwaarder gefaxte betalingsbewijzen heeft ontvangen. Klager vraagt zich af of de gerechtsdeurwaarder deze bewijzen wel heeft doorgezonden naar zijn opdrachtgever dan wel of de gerechtsdeurwaarder deze bewijzen ook heeft vernietigd. Ten aanzien hiervan geldt dat klager dit onderdeel niet nader heeft onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld welk belang klager bij dit punt heeft en de klacht op dit onderdeel reeds daarom ongegrond dient te worden verklaard. 5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. BESLISSING De Kamer voor Gerechtsgerechtsdeurwaarders: - verklaart de klacht ongegrond. Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend-voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en J.P.J.J. Timmermans, (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2003 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger. Coll.: w.g. F.C.H. Krieger w.g. J.S.W. Holtrop Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Hoger beroep ingesteld.