Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6038

Datum uitspraak2004-08-04
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306334/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 december 2002 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2002, de partiƫle herziening van het bestemmingsplan ?Ede-Centrum, Omgeving Zonneberg" vastgesteld.


Uitspraak

200306334/1. Datum uitspraak: 4 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te Ede, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 december 2002 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2002, de partiële herziening van het bestemmingsplan “Ede-Centrum, Omgeving Zonneberg" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 juli 2003, no. RE2003.7596, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 29 oktober 2003 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 9 maart 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.W. Dorresteijn, ambtenaar van de gemeente, en [partij] daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2.    Het plan heeft betrekking op het perceel [locatie] te Ede en voorziet in een planologisch-juridische regeling voor de aanleg van een parkeervoorziening aan de zuidzijde van het pand De Zonneberg (hierna: De Zonneberg) in het park De Hooge Vlucht. Verweerder heeft bij het bestreden besluit goedkeuring aan het plan verleend. 2.3.    Appellanten voeren in beroep aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Verblijfsgebied”, dat voorziet in de aanleg van een parkeervoorziening ten behoeve van De Zonneberg. Zij menen dat de aanleg van het parkeerterrein overbodig is en in strijd met gemeentelijk beleid. Zij voeren verder aan dat de parkeerplaats ten koste zal gaan van kostbaar groen en dat in het plan ten onrechte geen regeling is opgenomen ter bescherming van belangrijke bomen. Appellanten stellen dat tussen de woningen aan de Vossenakker en de voorziene parkeerplaats te weinig afstand in acht is genomen. Ten slotte stellen zij zich op het standpunt dat in het plan ten onrechte geen regeling is getroffen voor het gebruik van een achterommetje ten behoeve van de woningen aan de Vossenakker. Zij hebben daarbij verwezen naar in het verleden met het gemeentebestuur gemaakte afspraken. 2.4.    Aan de gronden, waarop de parkeerplaats is voorzien, heeft de gemeenteraad de bestemming “Verblijfsgebied” toegekend. Aan de gronden hieromheen heeft hij de bestemming “Groenvoorzieningen” toegekend. 2.5.    Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft onder meer overwogen dat het plan past binnen het provinciale beleid ten aanzien van parkeren in de kern. Verder is in het plan naar zijn mening tussen de parkeerplaats en de woonbebouwing voldoende afstand in acht genomen, waarbij de aanwezigheid van voldoende afschermend groen is verzekerd. Gelet hierop heeft verweerder het plan goedgekeurd. 2.6.    Het provinciale beleid ten aanzien van parkeren in de kern met betrekking tot kantoorlocaties als De Zonneberg heeft als uitgangspunt parkeren op eigen terrein. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bestreden bestemmingsplan in overeenstemming is met zijn beleid en dat het past binnen de doelstellingen van het geldende bestemmingsplan “Ede-Centrum” en het daaraan ten grondslag liggende gemeentelijke uitgangspunt van parkeren op eigen terrein. Verweerder heeft hierbij mede in aanmerking kunnen nemen dat onder meer door middel van het parkeerterrein ten behoeve van de werknemers en bezoekers van De Zonneberg het parkeren op de openbare weg en het wild parkeren kan worden tegengegaan. Dat, anders dan in de plantoelichting is vermeld, uit het plan niet de verplichting volgt voor De Zonneberg op eigen terrein in de parkeerbehoefte te voorzien, maakt het voorgaande niet anders. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de behoefte aan een parkeerplaats voor de werknemers en bezoekers van De Zonneberg in voldoende mate is komen vast te staan. 2.6.1.    De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat het voorziene parkeerterrein onevenredige afbreuk doet aan het groene karakter van het park De Hooge Vlucht. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de parkeerplaats aan de rand van dit park is voorzien, zodat de groene binnenruimte van het park niet zal worden aangetast. De gemeenteraad heeft ter zitting voorts vermeld dat de uitvoering van het plan gepaard zal gaan met het verwijderen van ongeveer 500 m2 asfalt- en klinkerverharding aan de westzijde van De Zonneberg, hetgeen het groene karakter van de binnenruimte van het park zal versterken. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zal rondom de parkeerplaats een groene haag van ongeveer 1,20 meter hoog worden geplant en is een groenstrook met hoog opgaande beplanting van tenminste 7 meter breed voorzien tussen de parkeerplaats en de perceelsgrenzen van de woningen aan de Vossenakker, welke groenstrook nog zal worden aangevuld met beplanting. Voorzover appellanten hebben gesteld dat het plan ten koste zal gaan van bijzondere bomen, nu in het plan geen regeling ter bescherming van deze bomen is opgenomen, overweegt de Afdeling dat reeds uit de op het plan van toepassing zijnde beschrijving in hoofdlijnen van het geldende bestemmingsplan “Ede-Centrum” volgt dat deze waardevolle bomen behouden moeten blijven. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden plan hieraan afbreuk doet. 2.6.2.    Blijkens de plankaart is de minimale afstand tussen de tuinen van appellanten en de parkeervoorziening 7 meter. De minimale afstand tussen de woningen van appellanten en de parkeervoorziening is 18 meter. Blijkens het deskundigenbericht loopt het maaiveld vanaf de Bergstraat geleidelijk op naar de woningen van appellanten aan de Vossenakker. Nu, zoals hierboven reeds is overwogen, tussen de parkeerplaats en de tuinen van appellanten evenwel een groenstrook met hoog opgaande beplanting van tenminste 7 meter breed is voorzien en rond de parkeerplaats een 1,20 meter hoge haag zal worden aangebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de aanleg van het parkeerterrein een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten tot gevolg zal hebben. 2.6.3.    Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat in weerwil van in het verleden gedane toezeggingen in het plan ten onrechte geen regeling is getroffen voor het gebruik van een achterommetje ten behoeve van de, aan het plangebied grenzende, percelen aan de Vossenakker, overweegt de Afdeling dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een achterommetje voor de betrokken percelen zou voorzien. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden. 2.6.4.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat. w.g. Hanrath    w.g. Dolman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004 392.