Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6065

Datum uitspraak2004-07-30
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.097.100.2004
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overleveringswet, Europees Aanhoudingsbevel (EAB), Internationale rechtshulpkamer, Belgie, verkrachting.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER C Parketnummer: 13.097.100.2004 RK nummer: 04/3972 UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 juni 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), gedateerd 24 juni 2004, uitgevaardigd door het Parket van de Prokureur des Konings te Brussel (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuw Vosseveld te Vught, hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 23 juli 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Bom, advocaat te Breda. OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij statenloos is. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar. De correctionele rechtbank te Brussel (België) heeft deze vrijheidsstraf bij vonnis van 11 maart 2003 aan de opgeëiste persoon opgelegd. Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. De overlevering ten aanzien van het feit dat naar Nederlands recht is te kwalificeren als schennis van de eerbaarheid (artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht) zal worden geweigerd, aangezien dit feit naar Nederlands recht wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. Voor zover het de feiten betreft die naar Nederlands recht zijn te kwalificeren als verkrachting zijn die naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar en staan vermeld onder nummer 27 op bijlage 1 van de Overleveringswet, te weten: verkrachting. Op die feiten is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. De overige feiten zijn zowel naar het recht van de uitvaardigende staat als naar Nederlands recht strafbaar. Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting echter niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken. Het vonnis waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd, is bij verstek gewezen. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 12 van de Overleveringswet bedoelde garantie heeft gegeven. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven: “Na zijn overlevering krijgt hij de betekening van het bevel tot gevangenneming met betrekking tot zijn veroordeling tot 6 jaren gevangenisstraf. Hij beschikt dan over 15 dagen om verzet aan te tekenen tegen dit verstekvonnis. Hij krijgt dan een nieuw proces voor diezelfde correctionele rechtbank. Tegen dit vonnis kan [opgeëiste persoon] nog hoger beroep aantekenen.” Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gewaarborgd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. Tot nu toe is niet komen vast te staan of de opgeëiste persoon statenloos of Nederlander is. Hij heeft daar ter zitting over verklaard dat hij vanaf 1968 statenloos is ten gevolge van intreding in vreemde krijgsdienst. Hij heeft tevens verklaard dat hij staat ingeschreven in Maastricht, maar dat hij zijn domicilie in België heeft. Voor zover mocht blijken dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft of deze alsnog zou hebben verkregen, zou overlevering alleen kunnen worden toegestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie geeft. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op voorhand de volgende garantie gegeven: “Ik kan u bevestigen dat indien de betrokkene wordt veroordeeld tot een onherroepelijke gevangenisstraf, hij deze zal kunnen ondergaan in Nederland. Hierbij wordt gegarandeerd dat dan de omzettingsprocedure zoals voorzien door artikel 11 van het verdrag van 21 maart 1983 gevolgd kan worden.” Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo mocht blijken dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft of deze inmiddels zou hebben verkregen en hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet. Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan, evenwel met uitzondering van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de verdenking van overtreding van artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht. GEZIEN de artikelen 57, 242, 245, 246, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 2, 5, 6, 7 en 12 van de Overleveringswet. RECHTDOENDE WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voornoemd aan België ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht. STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] voornoemd aan België ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de overige feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter, mrs. L.E. Kalff en S.K. de Groot, rech-ters, in tegenwoordigheid van G. Bos, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juli 2004. RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER PROCES-VERBAAL van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare zitting van genoemde rechtbank en kamer van 30 juli 2004. De samenstelling van de rechtbank is als volgt: mr E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter, mrs P.B. Martens en J.N.A. Jolink, rechters. Als officier van justitie fungeert mr. en als griffier De voorzitter doet de zaak uitroepen. De opgeëiste persoon en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. R. Bom, advocaat te Breda is/zijn aanwezig. De voorzitter doet de uitspraak en deelt mee dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open staat. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.