Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6067

Datum uitspraak2004-07-16
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097082-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overleveringswet, Europees Aanhoudingsbevel (EAB), Internationale rechtshulpkamer, Frankrijk, ontvoering.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, MEERVOUDIGE KAMER 9D Parketnummer: 13/097082-04 RK nummer: 04/2120 UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de autoriteiten van Frankrijk. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende: [adres], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting “Noord-Holland Noord” te Heerhugowaard hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 9 juli 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. M.J. van Basten Batenburg, advocaat te ’s Gravenhage. OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Franse nationaliteit heeft. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van de uitvaardigende staat strafbare feiten, te weten: a. ontneming van een minderjarige door een derde en wederrechtelijke vrijheidsbeneming zonder ambtelijk bevel daartoe en buiten de gevallen voorzien bij de wet; b. geweldpleging ten aanzien van [slachtoffer1], [slachtoffer2], met tot gevolg een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van maximaal acht dagen. De raadsman heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat in de stukken betreffende de onderhavige procedure wordt verwezen naar zowel de Uitleveringswet als de Overleveringswet, terwijl slechts deze laatste van toepassing is. Derhalve verzoekt de raadsman de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering en de opgeëiste persoon in vrijheid te stellen. Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat feit b. niet tot overlevering kan leiden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman genoemde fouten niet fataal zijn, aangezien de opgeëiste persoon thans gedetineerd zit op basis van de het bevel tot inbewaringstelling in het kader van de Overleveringswet, en voorts dat de overlevering niet is toegestaan ten aanzien van feit b. De rechtbank overweegt het volgende. In het dossier wordt een aantal malen verwezen naar de Uitleveringswet, waar wordt bedoeld de Overleveringswet. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon hierdoor op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad. De rechtbank passeert op grond hiervan het verzoek van de raadsman de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren. Feit a. is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. Dit feit is vermeld onder nummer 16 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten: ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling. Op dit feit is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. Feit b. komt niet voor op genoemde bijlage. Het feit is zowel naar het recht van de uitvaardigende staat als naar Nederlands recht strafbaar. Op het feit is echter in Frankrijk niet een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste twaalf maanden gesteld, zodat de overlevering voor dit feit niet toegestaan dient te worden. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting echter niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken. Nu ten aanzien van feit a. is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te dien aanzien te worden toegestaan. GEZIEN artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet; RECHTDOENDE STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de autoriteiten van Frankrijk ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan feit a. waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. STAAT NIET TOE de overlevering van genoemde persoon ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking van feit b. Aldus gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter, mrs. R.B. Kleiss en R. De Ruijter, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2004. De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak te tekenen.