Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6453

Datum uitspraak2004-07-20
Datum gepubliceerd2004-08-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001039.04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorzover er ten tijde van het rekwireren door de officier van justitie te Breda ter terechtzitting in eerste aanleg is teruggegrepen op een rekwireerbeleid dat op dat moment afweek van enige landelijke richtlijn treft dit verdachte niet in enig in rechte te respecteren belang. Het staat de officier van justitie – en in hoger beroep de advocaat generaal – immers vrij om, gelet op alle omstandigheden van het feit en van de persoon zoals deze door de betreffende vertegenwoordiger van het openbaar ministerie ter terechtzitting worden beoordeeld en afgewogen, een daarop afgestemde eis te formuleren. Indien deze functionaris daarbij in meer of mindere mate afwijkt van vastgestelde richtlijnen hebben de verdachte en - indien daarvan sprake is – diens raadsman ter zitting alle gelegenheid zich uit te laten over deze eis.


Uitspraak

tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 12 februari 2004 in de strafzaak onder parketnummer 001144-04 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1969, wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betref de opgelegde straf en de strafmotivering. De tenlastelegging en bewezenverklaring Nu ten aanzien van de tenlastelegging en de bewezenverklaring niet opnieuw recht wordt gedaan, kan worden volstaan met de omschrijving zoals in het beroepen vonnis vervat. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Door de raadsman is uitvoerig betoogd dat zowel het openbaar ministerie (verbonden aan het arrondissement Breda), als de politierechter in de rechtbank te Breda in strijd hebben gehandeld met landelijke richtlijnen door bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg voor een eenvoudige winkeldiefstal respectievelijk 6 weken gevangenisstraf te eisen en 1 maand gevangenisstraf op te leggen. De raadsman verzoekt in het belang van de “eenheid van straffen” om “de rechtbank Breda terug te fluiten”. Voor wat betreft de positie van het openbaar ministerie in het ressort Breda ziet het hof geen aanleiding daarover enige uitspraak te doen. Het hof constateert dat – volgens mededeling van de advocaat-generaal ter zitting – inmiddels door het college van procureurs-generaal bij een schrijven van 15 maart 2004 een landelijk “O.M. – veelplegersbeleid meerderjarigen” is vastgesteld. Daarmee zijn mogelijke verschillen in beleid tussen arrondissementsparketten onderling verdwenen. Voorzover er ten tijde van het rekwireren door de officier van justitie te Breda ter terechtzitting in eerste aanleg is teruggegrepen op een rekwireerbeleid dat op dat moment afweek van enige landelijke richtlijn treft dit verdachte niet in enig in rechte te respecteren belang. Het staat de officier van justitie – en in hoger beroep de advocaat generaal – immers vrij om, gelet op alle omstandigheden van het feit en van de persoon zoals deze door de betreffende vertegenwoordiger van het openbaar ministerie ter terechtzitting worden beoordeeld en afgewogen, een daarop afgestemde eis te formuleren. Indien deze functionaris daarbij in meer of mindere mate afwijkt van vastgestelde richtlijnen hebben de verdachte en - indien daarvan sprake is – diens raadsman ter zitting alle gelegenheid zich uit te laten over deze eis. Het is in beginsel niet aan de rechter om een oordeel te geven over een van richtlijnen afwijkende eis, anders dan in strafoplegging en strafmotivering. Dit verdraagt zich immers niet met het staatsrechtelijk beginsel waarin het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor de vervolging en de rechterlijke macht voor de berechting, met in begrip van de – al dan niet – op te leggen straf. De eis van de officier van justitie is een – naar mag worden aangenomen – gedegen advies voor de rechter. Niet meer en niet minder. De stelling van de raadsman dat de eis van de officier van justitie in beginsel “als maximum geldt voor de rechter” mist iedere rechtsgrond. Het beroep op artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering faalt daarbij. Immers deze bepaling is niet geschreven om de vrijheid van de rechter bij het opleggen van een straf in te perken noch om enig voor de rechter dwingend c.q. normstellend karakter toe te kennen aan de door het openbaar ministerie geformuleerde eis. Het is geschreven met het oog op een zorgvuldige motivering van een door de rechter – in vrijheid – op te leggen straf. Door de rechter zal in het geval van artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering worden aangegeven welke belangen en of omstandigheden zwaarder hebben gewogen dan als vervat in de eis van het openbaar ministerie. Bij de beoordeling van de op te leggen straf dient in het onderhavige geval te worden gelet op: de omstandigheid dat verdachte vele malen is veroordeeld - wegens onder meer vermogensdelicten - tot straffen variërend van 1 week gevangenisstraf voorwaardelijk tot 6 maanden gevangenisstraf; verdachte is een zeer frequente pleger van strafbare feiten welke voor grote schade, overlast en ergernis bij benadeelden en hun omgeving leiden; zij dragen ook in aanzienlijke mate bij aan het gevoel van onveiligheid; de omstandigheid dat verdachte niet meewerkt aan de hem aangeboden hulpverlening, althans slechts onder door hem eenzijdig vast te stellen voorwaarden. Uit rapportage van NOVADIC & KENTRON – centrum voor verslavingszorg d.d. 30 juni 2004 blijkt dat verdachte zich een en andermaal niet houdt aan gemaakte afspraken. Verdachte is, ook naar eigen zeggen, sedert 1997 verslaafd aan harddrugs. Pogingen om hem daarvan te laten “afkicken” zijn, door toedoen van verdachte zelf, mislukt; de omstandigheid dat verdachte ter zitting van 9 april 2004 heeft aangekondigd contact te zullen opnemen met de reclassering (i.c. NOVADIC); ter zitting van 6 juli is verdachte (aan wie de datum van deze vervolgzitting was aangezegd) zonder bericht niet verschenen. Uit genoemde rapportage van NOVADIC blijkt dat verdachte geen contact heeft opgenomen en dat hij voor NOVADIC niet bereikbaar was op het door verdachte opgegeven [adres]. Hieruit leidt het hof af dat verdachte volhardt in de afwijzing van iedere vorm van hulpverlening. Geconcludeerd moet worden dat verdachte zeer frequent recidiveert; verslaafd is aan hard drugs, niet open staat voor hulpverlening, doch daarentegen de hulpverlening in ernstige mate frustreert. Onder deze omstandigheden kan niet worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het belang van de samenleving brengt met zich mee dat aan verdachte in de vorm van de hierna te melden straf een ernstige waarschuwing dient te worden gegeven dat zijn voortgezette strafbare gedragingen in combinatie met zijn verzet tegen hulpverlening leiden tot steeds hogere vrijheidsstraffen. Het wettelijk strafmaximum voor het bewezen verklaarde feit bedraagt 4 jaren. De hierna te noemen straf is – alles overziend - naar het oordeel van het hof geboden en passend. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G : Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de aan de verdachte opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee maanden. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige. Dit arrest is gewezen door Mr. Nieuwenhuijsen, als voorzitter Mrs. Eijsenga en Bark - van Gink, als raadsheren in tegenwoordigheid van Dhr. De Jonge, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2004. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 04 tijd : 11.50 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1969, wonende te [adres], Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 12 februari 2004 ter zake van: "Diefstal", veroordeeld tot: 1 mnd gev.str. OV M.A.V.; bevel gevangenhouding; opheffing bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf