Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6502

Datum uitspraak2004-08-06
Datum gepubliceerd2004-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 04/3579 VEROR en AWB 04/3639 VEROR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gay Business Amsterdam heeft een vergunning voor onder meer een grachtenoptocht en een straatfeest in de Paardenstraat op 7 augustus in het kader van Gay Pride. Het straatfeest wordt georganiseerd door bar Vivelavie.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen Voorlopige voorzieningen UITSPRAAK in de gedingen met reg. nrs. AWB 04/3579 VEROR en AWB 04/3639 VEROR van Stichting Gay Business Amsterdam 1998, gevestigd te Amsterdam, verzoekster sub 1, en Bar Vivelavie B.V., gevestigd te Amsterdam, verzoekster sub 2, hierna gezamenlijk ook aangeduid als verzoeksters, beide vertegenwoordigd door mr. C.E. Vonhoff, tegen de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Fidom en D. Kattouw. Tevens waren namens verzoekster sub 1 [belanghebbende1] en namens verzoekster sub 2 [belanghebbende2] ter zitting aanwezig. Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: Upstream Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, vergunninghouder, vertegenwoordigd door [voorzitter]. 1. PROCESVERLOOP Ter griffie van de rechtbank is op 2 augustus 2004 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoekster sub 1 van 29 juli 2004, gericht tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2004. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 04/3579 VEROR. Op 4 augustus 2004 is ter griffie van de rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen van verzoekster sub 2. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoekster sub 2 van 4 augustus 2004 tegen hetzelfde besluit van verweerder van 27 juli 2004. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 04/3639 VEROR. Het onderzoek is gesloten ter zitting van 5 augustus 2004. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de ongewijzigde uitvoering van het besluit te dienen belang. Bij besluit van 28 juni 2004 heeft verweerder aan verzoekster sub 1 vergunning verleend voor het organiseren van diverse evenementen in Amsterdam gedurende de periode 5 tot en met 8 augustus 2004 onder de naam Gay Pride, een en ander zoals staat aangegeven in de bij het besluit gevoegde bijlage. Tot de vergunde evenementen behoren onder meer een grachtenoptocht via de route Westerdok, Prinsengracht, Amstel, Oude Schans, Oosterdok op 7 augustus 2004 van 14.00 tot 18.00 uur en een straatfeest in de Paardenstraat op dezelfde datum van 17.00 tot 24.00 uur. Verzoekster sub 2 is organisator van het vergunde straatfeest in de Paardenstraat, in welk kader aan haar een tapontheffing is verleend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghouder vergunning verleend voor de organisatie van een besloten feest in en rond het pand Amstel 138 te Amsterdam. De vergunning houdt onder meer in dat vanuit het pand met geluidsapparatuur versterkte muziek ten gehore mag worden gebracht op 7 augustus 2004 van 14.00 tot 23.00 uur. Verzoeksters kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en hebben daartoe het volgende aangevoerd. Nu vanuit het pand van vergunninghouder muziek ten gehore wordt gebracht op zaterdag 7 augustus 2004 is er sprake van interfererende muziekstromen. Dit is in strijd met het beleid van verweerder. Verzoekster sub 1 heeft onder meer vergunning voor het ten gehore brengen van muziek vanaf de boten die deelnemen aan de grachtenoptocht. De muziek die vergunninghouder ten gehore mag brengen zal interfereren met de muziek vanaf de boten. Verzoekster sub 2 heeft ten behoeve van het straatfeest aan de Paardenstraat investeringen gepleegd, die zij hoopt terug te verdienen door middel van de verkoop van drank. Gelet op de geringe afstand tussen dit evenement en het pand Amstel 138, slechts 30 meter, zal ook hier sprake zijn van interfererende muziekstromen. Als gevolg hiervan zal het door verzoekster sub 2 geplande feest ernstig worden verstoord en zullen bezoekers wegblijven. Naar de mening van verzoekster sub 2 heeft er geen belangenafweging plaatsgevonden en is er sprake van schending van het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel. Anders dan voorgeschreven heeft vergunninghouder de vergunning niet tijdig aangevraagd en is de vergunning niet ingepast in het overigens voor het evenementengebied geldende beleid, op grond waarvan het andere organisaties verboden is om na 17.00 uur vanaf de wal versterkte muziek te laten horen. Verzoeksters verzoeken de rechter te bepalen dat de vergunning van vergunninghouder niet mag worden gebruikt voorzover die ziet op het ten gehore brengen van muziek op de openbare weg. De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) overweegt het volgende. Artikel 2.11, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) van de gemeente Amsterdam bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden of te doen houden. Ingevolge het derde lid van artikel 2.11 van de APV kan de burgemeester bij de beoordeling van de aanvraag om vergunning de daarin genoemde belangen in aanmerking nemen. Ingevolge artikel 2.11, vierde lid, van de APV kan de burgemeester aan de vergunning voorschriften verbinden met het oog op de in het derde lid bedoelde belangen. Ingevolge artikel 2.11, vijfde lid, van de APV moet een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het tweede lid uiterlijk acht weken voor het evenement worden ingediend. De burgemeester kan van deze termijn afwijken of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen gelet op de benodigde voorbereidingstijd de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen. De rechter stelt vast dat de aan vergunninghouder verleende vergunning eerst op 15 juli 2004 en derhalve niet uiterlijk acht weken voor het evenement is aangevraagd. Gelet evenwel op de in bovengenoemd artikellid gegeven bevoegdheid voor verweerder van deze termijn af te wijken en de ter zitting gegeven toelichting dat van deze bevoegdheid in dit geval gezien de kleinschaligheid van het evenement gebruik is gemaakt, is er naar het oordeel van de rechter geen aanleiding om de vergunningverlening op die grond onrechtmatig te achten wegens kennelijke onredelijkheid. Vervolgens overweegt de rechter dat niet gebleken is van zodanig beleid dan wel van een zodanige bestendige bestuurspraktijk met betrekking tot ‘interfererende muziekstromen’, dat verweerder op die grond niet tot vergunningverlening heeft kunnen overgaan. Verzoeksters worden dan ook niet gevolgd in hun betoog dat er ingevolge dit beleid of deze bestuurspraktijk een strikte scheiding bestaat ten aanzien van het ten gehore mogen brengen van versterkte muziek vóór 17.00 uur vanaf de boten van de grachtenoptocht en na 17.00 uur op de wal. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergunning van vergunninghouder ziet op activiteiten buiten het gebied van de evenementen van verzoeksters. Verzoeksters bestrijden dit. De rechter is van oordeel dat -- nog daargelaten het antwoord op de vraag of het pand Amstel 138 exact binnen het gebied van de evenementenvergunning ligt – er in beginsel wel sprake is van een akoestische uitstraling naar dit evenementengebied. Gelet hierop wordt in het standpunt van verweerder geen aanleiding gezien het (de) verzoek(en) af te wijzen. De rechter verwerpt het beroep van verzoekster sub 2 op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Er is onvoldoende gebleken van gelijke gevallen en van door verweerder opgewekt vertrouwen dat geen vergunning zou worden verleend aan vergunninghouder. Hoewel in de vergunning aan vergunninghouder geen expliciete belangenafweging is opgenomen, is ter zitting gebleken dat deze afweging wel degelijk heeft plaatsgevonden, zodat de grief van verzoekster sub 2 met betrekking tot het ontbreken van een belangenafweging geen doel treft. Ten aanzien van de grachtenoptocht De rechter overweegt dat aan de vergunning terzake onder meer de voorwaarde is verbonden dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het ten gehore brengen van muziek afkomstig van de deelnemende vaartuigen, ter plaatse van gevels van woningen niet meer mag bedragen dan 90 dB(A). Aan vergunninghouder is vergunning verleend onder de voorwaarde dat het geluidsniveau maximaal 85 dB(A) bedraagt. Gelet op het verschil in toegestane geluidsniveaus, de breedte van de Amstel ter plaatse en het feit dat het pand van vergunninghouder aan de periferie ligt van het gebied waarin de optocht plaatsvindt, is de rechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake zal zijn van interfererende muziekstromen op een dusdanige wijze dat hierin aanleiding moet worden gezien voor het treffen van een voorziening. Ten aanzien van het straatfeest Met betrekking tot het straatfeest is aan de vergunning de voorwaarde verbonden dat het equivalente geluidsniveau ter plaatse van gevels van woningen niet meer mag bedragen dan 85 dB(A). Ook aan de vergunning van vergunninghouder is deze voorwaarde verbonden. De rechter acht het, gelet op de situatie ter plekke, niet op voorhand onaannemelijk dat het straatfeest van verzoeksters en het feest van vergunninghouder elkaar muzikaal in de weg zitten. Daarbij rijst dan de vraag of verweerder na afweging van de, ook commerciële, belangen van verzoeksters bij een bekend, openbaar en grootschalig evenement en het belang van de vergunninghouder bij het houden van een besloten feest in redelijkheid tot het verlenen van de vergunning met de voorliggende voorwaarden heeft kunnen overgaan na reeds eerder vergunningen aan verzoeksters te hebben verleend. De vergunninghouder heeft ter zitting evenwel verklaard dat hij bereid is het geluidsniveau te beperken tot maximaal 80 dB(A), dat hij geen gebruik zal maken van het aanvankelijk vergunde podium voor het pand Amstel 138 en dat hij voorts bereid is de uren waarin muziek zal klinken te beperken tot het tijdvak van 15.00 tot 20.00 uur. Gelet op deze verklaring van vergunninghouder en in aanmerking nemende dat de boxen in het pand Amstel 138 – naar ter zitting nog eens is bevestigd - gericht zijn op de Amstelzijde en niet richting Paardenstraat zullen worden opgesteld en dat het podium van het straatfeest van verzoeksters niet om de hoek van Amstel 138 is gelegen maar aan het andere eind van de Paardenstraat, is de rechter van oordeel dat niet aannemelijk is dat nog sprake zal zijn van een onaanvaardbare interferentie, indien van de situatie als door vergunninghouder geschetst wordt uitgegaan. Nu de aan vergunninghouder verstrekte vergunning een ruimer bereik heeft, ziet de rechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat deze vergunning geacht moet worden aan de volgende voorwaarden te zijn gebonden. Het equivalente geluidsniveau ter plaatse van gevels van woningen bedraagt maximaal 80 dB(A), het ten gehore brengen van muziek is toegestaan van 15.00 tot 20.00 uur en de boxen staan opgesteld aan de Amstelzijde. De verzoeken worden toegewezen op de hiervoor vermelde wijze. Nu het naar het oordeel van de rechter aannemelijk is dat vergunninghouder reeds voor het moment van indiening van de onderhavige verzoeken bereid was tot aanpassing van de vergunningvoorwaarden zoals vastgelegd in de te treffen voorziening en gebleken is dat verzoeksters niet bereid waren hiermee in te stemmen, ziet de rechter geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Wel zal worden bepaald dat het door verzoeksters betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,- per zaak aan verzoeksters dient te worden vergoed. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter: - wijst de verzoeken toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen te handelen als ware aan de vergunning van vergunninghouder Upstream Amsterdam de volgende voorwaarden verbonden: het equivalente geluidsniveau ter plaatse van gevels van woningen bedraagt maximaal 80 dB(A), het ten gehore brengen van muziek is toegestaan van 15.00 tot 20.00 uur en de boxen staan opgesteld aan de Amstelzijde; - schorst het bestreden besluit voorzover hierbij met betrekking tot het maximale geluidsniveau, het tijdvak gedurende welke muziek ten gehore gebracht kan worden en de opstelling van boxen anders is bepaald; - bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan zowel verzoekster sub 1 als verzoekster sub 2 het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,- (zegge: tweehonderd en drieënzeventig euro) vergoedt. Gewezen door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier, en openbaar gemaakt op De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op: Coll. D:C