Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6561

Datum uitspraak2004-08-06
Datum gepubliceerd2004-08-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/753252-04, 09/027711-04 (tul)
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op 14 april 2004 samen met een ander een gewapende overval heeft voorbereid op een tankstation in Leiderdorp. Dit is een ernstig strafbaar feit. Verdachte en zijn mededader zijn naar het tankstation op een bromfiets gereden die zij de dag daarvoor hadden gestolen. In de zitting van de bromfiets zat een vleesmes en een gasdrukpistool. De mededader van verdachte had o.a. een neppistool bij zich. Mede gelet op het doel wat verdachte en zijn mededader voor ogen hadden, brengt het voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee [...].


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummers 09/753252-04, 09/027711-04 (tul) rolnummers 0003, 0004 's-Gravenhage, 6 augustus 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in het Jeugdhuis van Bewaring De Sprang te ‘s-Gravenhage. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 juli 2004. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr P.J.W. de Water, is verschenen en gehoord. Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd. De officier van justitie mr Paulus heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder de feiten 1 t/m 7 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en terzake van het hem bij dagvaarding onder het feit 8 telastgelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 2 weken. Voorts heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 15 maart 2004 is veroordeeld, te weten 1 maand gevangenisstraf. De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt geconcludeerd: - toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 1] ten bedrage van € 296,12; - toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 484,20 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige; - toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 179,86 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat: - een bedrag groot € 296,12, subsidiair 5 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1]; - een bedrag groot € 484,20, subsidiair 9 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2]; - een bedrag groot € 179,86, subsidiair 3 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3]. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder feit 4 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Verdachte heeft ter zake van feit 3 ter terechtzitting aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer. Hij heeft daartoe gesteld dat hij door het zwaaien en gooien met een terrasstoel heeft gehandeld ter verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door een groep jongens. Deze groep viel hem aan. Hij werd door hen van alle kanten geslagen. Volgens verdachte kon hij geen kant op. Hij heeft toen uit zelfverdediging een stoel gepakt. Verdachte is van mening dat hij zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank verwerpt het beroep van de verdachte op noodweer. Uit de processtukken en uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken, dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte. Bij de politie heeft verdachte zelf verklaard dat hij op een bepaald moment vrij stond en de kans kreeg om weg te gaan. Verdachte heeft deze mogelijkheid echter niet benut, maar heeft toen bewust de confrontatie opgezocht door een stoel te pakken en in de groep van de jongens te gooien. De rechtbank overweegt dat zich aldus geen noodweersituatie heeft voorgedaan. Het beroep op noodweer mist derhalve feitelijke grondslag. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf en/of maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op 14 april 2004 samen met een ander een gewapende overval heeft voorbereid op een tankstation in Leiderdorp. Dit is een ernstig strafbaar feit. Verdachte en zijn mededader zijn naar het tankstation op een bromfiets gereden die zij de dag daarvoor hadden gestolen. In de zitting van de bromfiets zat een vleesmes en een gasdrukpistool. De mededader van verdachte had o.a. een neppistool bij zich. Mede gelet op het doel wat verdachte en zijn mededader voor ogen hadden, brengt het voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Daarnaast heeft verdachte op 5 december 2003 in Leiderdorp een band van een vrachtauto lek gestoken en heeft hij op 26 maart 2004 terrasstoelen vernield. Op 14 augustus 2003 heeft verdachte in Leiderdorp drie personen verbaal bedreigd hen zwaar te zullen mishandelen. Verdachte heeft daarbij totaal geen oog gehad voor de mogelijke psychische gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Daarbij komt dat verdachte met zijn handelen overlast en onrust in de samenleving veroorzaakt en dat hij de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid bevestigt en versterkt. De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 22 april 2004 blijkt, dat hij reeds eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Verdachte heeft uit deze eerdere veroordelingen kennelijk geen enkele lering getrokken. Eén en ander klemt des te meer nu verdachte nog in een proeftijd liep van een aan hem opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft kennis genomen van het pro justitia rapport d.d. 6 juli 2004 betreffende verdachte, opgemaakt en ondertekend door R.B. Visser, GZ-psycholoog, en het voorlichtingsrapport van het Leger des Heils d.d. 21 juli 2004 betreffende verdachte, opgemaakt en ondertekend door W.A. Verhoeven, regiomanager, en P.M. Baak, reclasseringswerker. Volgens de psycholoog, de heer Visser, is bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De deskundige acht verdachte voor de diefstal, mits bewezen, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Alle voornoemde deskundigen adviseren de rechtbank aan verdachte een poliklinisch behandeltraject op te leggen bij De Waag. De rechtbank neemt de conclusie en het advies van de deskundigen over en maakt het tot de hare. De rechtbank overweegt verder dat de raadsman van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft aangegeven ter zake van feit 8 in te stemmen met gelijktijdige behandeling volgens de procedures van het strafrecht voor volwassenen. Nu dit feit kort voor het 18e levensjaar van verdachte plaatsvond en verdachte reeds frequent met justitie in aanraking kwam, zal voor dit feit naar het voor volwassenen geldende recht worden gestraft. De rechtbank acht – gelet op het hiervoor overwogene – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, passend en geboden. Een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd teneinde te trachten te voorkomen dat verdachte wederom soortgelijke strafbare feiten zal plegen. De rechtbank zal daarbij – conform het advies van de deskundigen - als bijzondere voorwaarde opleggen een verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag. Vordering tenuitvoerlegging. De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 1 juni 2004 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 15 maart 2004, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen. [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 296,12. Deze vordering is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in de bij dagvaarding onder 2 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 587,72. Deze vordering is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks – naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken – haar grondslag vindt in de bij dagvaarding onder 7 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in de vordering en zal deze vordering deels toewijzen, te weten tot een bedrag van € 484,20. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. [benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 204,86. Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks – naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken – haar grondslag vindt in de bij dagvaarding onder 3 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in de vordering en zal deze vordering deels toewijzen, te weten tot een bedrag van € 142,36 (zijnde de terrasstoelen ad € 110,=, een uur overwerk ad € 25,= en reiskosten ad € 7,36). De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Schadevergoedingsmaatregel. Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2, 3 en 7 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor de feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 296,12 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag groot € 142,36 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3] en een bedrag groot € 484,20 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2]. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen: - 9a, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 24c, 36f, 46, 47, 57, 62, 63, 285, 310, 311, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht; - 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder feit 4 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: Feit 1 Medeplegen van voorbereiding van afpersing en/of diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven verwerft en/of voorhanden heeft, strafbaar gesteld bij artikel 46 in verbinding met artikel 47, met artikel 317, eerste lid, en/of met artikel 312, eerste lid, in samenhang met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht; Feit 2 Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak; Feiten 3 en 7 Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd; Feit 5 Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie; Feit 6 Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie; Feit 8 Bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden; bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde: dat verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook indien dat inhoudt een behandeling bij De Waag; geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op : 20 april 2004, in voorlopige hechtenis gesteld op : 23 april 2004, bepaalt dat aan verdachte ter zake van feit 6, zijnde een overtreding, geen aparte straf of maatregel wordt opgelegd; gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 15 maart 2004, gewezen onder parketnummer 09/027711-04, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt verdachte voorts: om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 296,12, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts: om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 484,20, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts: om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 142,36, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat een bedrag groot € 296,12 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag groot € 142,36 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3] en een bedrag groot € 484,20 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 respectievelijk 2 respectievelijk 9 dagen; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs De Krom, voorzitter, Bordes en Lely, rechters, in tegenwoordigheid van mr Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2004. Mr Bordes is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.