
Jurisprudentie
AQ6783
Datum uitspraak2004-08-13
Datum gepubliceerd2004-08-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 04/871
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 04/871
Statusgepubliceerd
Indicatie
[...] In het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp van Enschede op 13 mei 2000 werd het zogenaamde Tolteam opgericht met het doel politieonderzoek te doen naar de ramp. Naar aanleiding van kritiek op de professionaliteit van het Tolteam is in juni 2003 een onderzoek gestart door het Bureau Interne zaken (BIZ). Op 5 juli 2004 zijn de resultaten van het Rijksrechercheonderzoek bekend gemaakt aan de autoriteiten in Twente, eveneens op 5 juli 2004 heeft het Openbaar Ministerie een persbericht uitgegeven. Eisers vorderen primair gedaagde te veroordelen om binnen twee dagen:
1. het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche openbaar te maken;
2. de hele rapportage van het BIZ, tevens inhoudende de tussenrapportage van 16 november 2003, openbaar te maken;
3. het gewraakte persbericht te rectificeren[...]
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2004,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/871 van:
1. [ ] [eiser 1]
2. [ ] [eiser 2],
beiden wonende te Rijssen,
eisers,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaat mr. J. Peters te Amersfoort,
tegen:
de Staat der Nederlanden (het Landelijk Parket en het Buro interne zaken van het Regio korps Gelderland Midden onderdeel uitmakende van het Ministerie van Justitie respectievelijk Binnenlandse Zaken)
waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
procureur mr. drs. C.M. Bitter.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 augustus 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. In het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp van Enschede op 13 mei 2000 werd een speciaal team, het zogenaamde Tolteam, opgericht met het doel politieonderzoek te doen naar de ramp.
1.2. Eisers maakten uit hoofde van hun functie van rechercheur van het politiekorps regio Twente deel uit van het Tolteam. Zij waren belast met het verhoor van een van de hoofdverdachten.
1.3 Bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 12 mei 2003 werd het vonnis van de rechtbank Almelo van 22 augustus 2002, waarbij een hoofdverdachte was veroordeeld, vernietigd en werd deze verdachte vrijgesproken. Het gerechtshof overweegt onder meer
“(…)Er is monnikenwerk verricht. Anderzijds heeft het onderzoek ook een zekere mate van verbetenheid vertoond die de geloofwaardigheid van de onderzoeksresultaten niet steeds ten goede is gekomen. De rechercheurs (rechercheur 1 en rechercheur 2, = eisers) hebben daarop gewezen en de teamleiding bekritiseerd om wat naar hun mening een zekere tunnelvisie was. Men kan betwijfelen of hun gezichtspunten wel steeds juist waren en of de door hen gewezen weg wellicht niet slechts een andere tunnel was, maar dat zij het gevaar van een te eenzijdige benadering signaleerden, moet hun toch als een verdienste worden aangerekend.(…)”
Op verzoek van de korpschef hadden eisers hun bedenkingen bij het onderzoek vastgelegd in een vertrouwelijk memorandum, de zogenaamde mei-brief. Dit docu-ment is huns ondanks door het OM ingebracht in bedoelde strafzaak bij het ge-rechtshof te Arnhem.
1.3. Naar aanleiding van kritiek op de professionaliteit van het Tolteam heeft de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente, burgemeester Mans van Enschede, in juni 2003 een onderzoek gelast door het Bureau Interne zaken (BIZ).
1.4. De rapportage van BIZ heeft, na overleg met de minister van justitie, eind 2003 geleid tot de instelling van een onderzoek door de Rijksrecherche.
1.5. Op 5 juli 2004 zijn de resultaten van het Rijksrechercheonderzoek bekend gemaakt aan de autoriteiten in Twente. Op dezelfde dag is de raadsman van eisers is schriftelijk over de uitkomsten geïnformeerd.
1.7. Eveneens op 5 juli 2004 heeft het Openbaar Ministerie een persbericht uitgegeven, luidende als volgt:
“Persberichten
Landelijk Parket, 5 juli 2004
Onderzoek Rijksrecherche naar Tolteam: rechterlijke macht niet misleid
De Rijksrecherche heeft geen enkele onderbouwing gevonden voor de veronderstelling dat het Tolteam of medewerkers van het openbaar Ministerie (OM) in het onderzoek naar de vuurwerkramp opzettelijk de rechterlijke macht hebben misleid. Dat is de uitkomst van het feitenonderzoek door de Rijksrecherche, dat is uitgevoerd onder leiding van het Landelijk Parket.
Een tussenrapportage van het Bureau Interne Zaken (BIZ) van de regiopolitie Gelderland-Midden maakte in november vorig jaar melding van de hypothese dat in het onderzoek naar de vuurwerkramp de rechterlijke macht opzettelijk was misleid.
Burgemeester Mans van Enschede had als korpsbeheerder van de regiopolitie Twente opdracht tot dit onderzoek gegeven, omdat binnen en buiten de rechtszaal de professionaliteit van het Tolteam in twijfel was getrokken.
De korpsbeheerder wendde zich destijds met de hypothese van het BIZ rechtstreeks tot de minister van justitie. Het gevolg was dat de Coördinatie Commissie Rijksrecherche (CCR) opdracht gaf tot een feitenonderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vandaag toegelicht aan de leden van de, driehoek (korpsbeheerder, hoofdofficier van justitie en korpschef) in Enschede.
De Rijksrecherche heeft in zijn onderzoek gebruik gemaakt van alle gegevens waarover het BIZ beschikte. Op basis van een analyse en reconstructie van deze informatie zijn vervolgens getuigen gehoord en is verder administratief en digitaal onderzoek gedaan.
Onder de getuigen bevonden zich de rechercheurs [eiser 1] en [eiser 2], die ernstige kritiek hebben geuit op het functioneren van het Tolteam.
Geheim onderzoek
Door de BIZ-rapportage loopt als een rode draad de mogelijkheid van een geheim onderzoek tegen verdachte A. de Vries, voorafgaande aan diens eerste verhoor op 21 november 2000. [verdachte] is eerst als getuige gehoord. Het BIZ stelt dat hij echter als verdachte moest worden aangemerkt en hem de cautie - verdacht en niet tot antwoorden verplicht - had moeten worden aangezegd. Een 'select' aantal rechercheurs zou voor die datum betrokken zijn geweest bij opsporingshandelingen tegen [verdachte]. Hun werkzaamheden zouden zij bovendien hebben verwerkt in een afgeschermd 'journaal'.
Het onderzoek van de Rijksrecherche wijst uit dat geen sprake was van een geheim opsporingstraject. Het gehele Tolteam en het openbaar ministerie waren op de hoogte of hadden het kunnen zijn dat vanaf eind oktober of begin november 2000 een onderzoek was gestart naar [verdachte]. De werkzaamheden van de rechercheurs brachten niet met zich mee dat [verdachte] bij zijn eerste verhoor de status van verdachte had moeten krijgen.
Onrechtmatig bewijs
De Rijksrecherche heeft onderzoek gedaan naar de stelling dat het bewijs tegen verdachte [verdachte] mogelijk onrechtmatig is verkregen. Ook is onderzoek gedaan naar het mogelijk antedateren of willens en wetens achterhouden van een proces-verbaal om zodoende [verdachte] te kunnen vasthouden in voorlopige hechtenis.
In een proces-verbaal van 26 april 2001 trok een rechercheur van het Tolteam de conclusie dat het niet aannemelijk was dat [verdachte] de gebruiker was van een mobiele telefoon, waarmee kort voor en na de vuurwerkramp in het rampgebied was gebeld. Een dag later, tijdens een pro-forma zitting van de rechtbank op 27 april 2001, voerde de officier van justitie onder andere het onderzoek naar de gsm aan als grond voor het voortduren van de voorlopige hechtenis van [verdachte].
De getuigenverklaringen die de rechercheur had gebruikt voor zijn analyse bevonden zich in het dossier. De rechterlijke macht kon er kennis van nemen. Het 'gsm-verbaal' is pas enkele maanden later aan het dossier toegevoegd. Toen was bekend geworden dat [verdachte] de telefoon niet had gebruikt op de dag van de vuurwerkramp. Volgens de Rijksrecherche is het proces-verbaal niet geantedateerd. Uit stemherkenning is op 28 september 2001 gebleken dat iemand anders de gsm had gebruikt ten tijde van de vuurwerkramp.
De Rijksrecherche onderzocht verder de door het BIZ opengehouden mogelijkheid dat telefoongesprekken van [verdachte] werden opgenomen en uitgeluisterd voordat hij formeel verdachte werd. Uit het ingestelde onderzoek valt echter op geen enkele wijze op te maken dat in 2000 telecommunicatie van [verdachte] is getapt.
Rode sportbroek
Het BIZ heeft de conclusie getrokken dat door een aantal medewerkers van het Tolteam en de regiopolitie Twente niet professioneel is omgegaan met een in beslag genomen rode sportbroek. Over deze sportbroek is veel te doen geweest. Er zou gekheid mee zijn uitgehaald. De sportbroek - een belangrijk bewijsmiddel in de strafzaak - zou door een van de rechercheurs zijn aangetrokken of op het hoofd gezet. Dat is door deze rechercheur altijd met klem ontkend.
Uit het onderzoek door de Rijksrecherche is naar voren gekomen dat de rechercheur het sportbroekje uit de verpakking heeft gehaald. Er is niet gebleken dat hij het ook heeft aangetrokken of op zijn hoofd heeft gezet, zoals zijn collega's [eiser 1] en [eiser 2] onder ede bij het gerechtshof in Arnhem hebben verklaard. Uit alle door leden van het Tolteam opgemaakte processen-verbaal en afgelegde verklaringen over het rode sportbroekje heeft de Rijksrecherche geen ondersteuning gevonden voor de beweringen van [eiser 1] en [eiser 2]. Rechercheur [eiser 1] kwam tegenover de Rijksrecherche terug op zijn verklaring bij het gerechtshof. Hij zei niet te hebben gezien dat zijn collega het sportbroekje aantrok.
Door de Rijksrecherche is voor de veronderstellingen in de BIZ-rapportage geen onderbouwing gevonden. Daarbij moet opgemerkt worden dat het onderzoek van het BIZ in november 2003 nog in volle gang was. Het rapport van 16 november 2003 was slechts een voortgangsrapportage aan de opdrachtgever. Uit het feitenonderzoek door de Rijksrecherche is niet gebleken dat niet integer is gehandeld door het Tolteam of medewerkers van het OM."
De landelijke pers heeft het persbericht overgenomen.
1.8. Bij brief van 5 juli 2004 van hun raadsman hebben eisers onder meer rectificatie van dit persbericht verzocht. De officier van justitie heeft dit verzoek bij brief van 8 juli 2004 gemotiveerd geweigerd.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eisers vorderen –zakelijk weergegeven–
primair:
gedaagde te veroordelen om binnen twee dagen
1. het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche openbaar te maken;
2. de hele rapportage van het BIZ, tevens inhoudende de tussenrapportage van 16 november 2003, openbaar te maken;
3. het gewraakte persbericht te rectificeren als volgt:
“Persberichten
Landelijk Parket, …juli 2004
De Rijksrecherche heeft middels een persbericht d.d. 5 juli 2004 gesteld geen enkele onderbouwing te hebben gevonden voor de veronderstelling dat het Tolteam of medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM) in het onderzoek naar de vuurwerkramp opzettelijk de rechterlijke macht hebben misleid. Het persbericht werd voorafgegaan door de kop: “Onderzoek Rijksrecherche naar Tolteam: rechterlijke macht niet misleid”
Ten onrechte werd het persbericht voorafgegaan met de eerder genoemde kop. De bevindingen van de Rijksrecherche aangaande het onderzoek naar de vuurwerkramp en het functioneren van het tolteam rechtvaardigt niet de aanduiding dat de rechterlijke macht niet zou zijn misleid.
Het feit dat het “gsm-verbaal” pas enkele maanden later aan het dossier is toegevoegd verhoudt zich evenmin met de conclusie dat de rechterlijke macht niet is misleid. Het feit dat uit het onderzoek door de Rijksrecherche naar voren is gekomen dat de rechercheur het sportbroekje uit de verpakking heeft gehaald verhoudt zich evenmin met voornoemde conclusie.
Bovendien is ten onrechte gesteld dat rechercheur [eiser 1] tegenover de Rijksrecherche terug zou zijn gekomen op zijn verklaring bij het gerechtshof.
Geschiedde deze rectificatie op last van de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage bij vonnis d.d. uitgesproken in kort geding tussen partijen [eiser 1] en [eiser 2] als eisers en de Staat der Nederlanden als gedaagde.”
subsidiair
in goede justitie een regeling te treffen.
2.2. Daartoe voeren eisers het volgende aan.
Door rectificatie te weigeren handelt gedaagde onrechtmatig jegens eisers.
Eisers lichten dit als volgt toe:
De kop van het persbericht is misleidend; deze meldt dat de rechterlijke macht niet is misleid terwijl uit de inhoud van het bericht - met name uit de passage over het proces-verbaal aangaande de GSM en die over het sportbroekje - blijkt dat dit wel het geval is.
Voorts wekt het persbericht de schijn dat eisers hebben gelogen bij hun getuigenverklaringen ten overstaan van het gerechtshof te Arnhem op 13 maart 2003. Het persbericht stelt immers dat [eiser 1] ten overstaan van de rijksrecherche op zijn verklaring terug is gekomen. Dit is onjuist.
Zonder de rapportages van feitelijke aard is rectificatie van het persbericht onvolledig in de zin van artikel 6:167 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eisers hebben er dan ook belang bij te kunnen beschikken over de rapportage van de Rijksrecherche.
Daarnaast hebben eisers recht en belang bij openbaarmaking van de BIZ rapportage nu uit het persbericht blijkt dat in de tussenrapportage van het BIZ in november 2003 melding is gemaakt van de hypothese dat de rechterlijke macht in het onderzoek opzettelijk is misleid.
Eisers worden ten gevolge van de onjuiste weergave in het persbericht beschadigd in hun eer en goede naam. Bovendien is evident dat deze publicatie mee zal wegen in de artikel 12 Sv. procedure die bij het hof Arnhem aanhangig is - een klacht wegens het niet vervolgen van hen wegens meineed in het kader van hun voor dat gerechtshof afgelegde getuigenverklaring in bovenbedoelde strafzaak - alsook in de procedure aangaande de schorsing van hun dienstverband op 17 mei 2004.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, wordt besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat het verzoek van eisers, gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), strekkende tot openbaarmaking van de rapportage van de Rijksrecherche, bij brief van 28 juli 2004 door de hoofdofficier van justitie is afgewezen. Eisers kunnen tegen die afwijzing een bezwaarschrift indienen.
Overigens is niet gebleken dat het belang van eisers bij afgifte van de volledige rapportage groter is dan het belang van gedaagde met het vertrouwelijk houden daarvan Immers de voor eisers meest relevante stukken, de verklaringen die eisers voor de Rijksrecherche hebben afgelegd, zijn bij brief van 8 juli 2004 aan de raadsman van eisers toegezonden.
Voorts kan, als er tijdens de procedures, waarin eisers zijn betrokken, behoefte bestaat aan meer informatie uit het rijksrechercherapport en/of de BIZ tussenrapportage, in het kader van die procedures een belangenafweging worden gemaakt.
Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.2. Ten aanzien van de vordering tot openbaarmaking van de BIZ rapportage stelt gedaagde dat deze vordering hem niet regardeert. De rapportage is opgemaakt in opdracht van de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente.
In algemene zin is juist dat het Regio korps Gelderland zelf rechtspersoon is en derhalve evenmin als haar beheerder, de burgemeester van Enschede, als een orgaan van gedaagde is te beschouwen. Ingevolge het bepaalde in artikel 53 van de Politiewet kan echter in dit bijzondere geval, een nationale ramp betreffende, voorshands niet worden uitgesloten dat door een van de betrokken Ministers aanwijzingen zijn gegeven.
Wat daarvan zij, de vordering zal worden afgewezen aangezien niet aannemelijk is geworden dat het belang van eisers bij openbaarmaking van de rapportage groter is dan dat van gedaagde bij het vertrouwelijk houden daarvan en zoals reeds onder 3.1. is overwogen in het kader van de lopende procedures van eisers een belangen-afweging kan plaatsvinden.
3.3. Thans is aan de orde de vraag of de publicatie van het persbericht onrechtmatig is jegens eisers.
Vooropgesteld wordt dat de vraag of een publicatie onrechtmatig is in het spanningsveld ligt tussen het recht op de vrijheid van uiting enerzijds en het recht op bescherming van (onder meer) eer en goede naam anderzijds. Bij de vraag of een publicatie in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid staan in beginsel twee maatschappelijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties in de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen, aan de andere kant het belang dat het publiek recht heeft op informatie over maatschappelijke belangrijke onderwerpen. Welk belang de doorslag behoort te geven hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval.
In het onderhavige geval is evident dat het publiek gebaat is bij een openbare bekendmaking van de uitkomsten van het rechercheonderzoek. Het betreft hier immers een algemeen bekende zaak die grote beroering heeft gewekt.
Het is echter de vraag of het nagestreefde doel niet langs een andere, voor eisers minder schadelijke weg met een zelfde resultaat, had kunnen worden bereikt. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat eisers als enigen in het persbericht met naam worden genoemd, zonder dat erg duidelijk is waarom dat noodzakelijk is. Voorts mag van persberichten van het OM een grote mate van zorgvuldigheid en objectiviteit worden verwacht.
3.4. Eisers hebben op twee punten kritiek. Het eerste punt betreft hun bezwaar dat de kop van het persbericht de lading niet dekt. Gedaagde betwist deze stelling, hij stelt dat het persbericht de conclusie van het Openbaar Ministerie weergeeft. Die conclusie luidt dat “geen enkele onderbouwing” is gevonden voor de stelling dat het Tolteam of het Openbaar Ministerie opzettelijk de rechterlijke macht heeft misleid. Eisers bekritiseren hier twee passages: die over het GSM-verbaal en die over het rode sportbroekje. In de eerste passage worden eisers niet met name genoemd, in de tweede aanvankelijk niet, later wel. Van die tweede passage zal hier eerst dat eerste deel worden besproken, dat eindigt bij het feit dat het sportbroekje uit de verpakking is gehaald. Op het vervolg van die passage zal hieronder worden teruggekomen.
Aan eisers kan worden toegegeven dat op basis van de zojuist bedoelde passages vraagtekens kunnen worden gezet in verband met het al dan niet professioneel han-delen.
In de passage over de late toevoeging van het GSM-verbaal wordt kennelijk bedoeld te zeggen dat er dienaangaande geen misleiding heeft plaatsgevonden doordat zich - ten opzichte van wat (aanvankelijk) aan de rechtbank werd medegedeeld - verklaringen in andere zin in het dossier bevonden waarvan de rechtbank kon kennisnemen; betekent dat dan niet dat de aanvankelijk aan de rechtbank verstrekte informatie op zich dus wel misleidend kon zijn?
Ook het eerste deel van de passage over het rode sportbroekje roept vragen op. Daarop bevonden zich kruitsporen. Het feit dat het broekje uit de verpakking was gehaald, waardoor afbreuk kon worden gedaan aan het sporenmateriaal, resp. daar-na opnieuw is “verzegeld”, werd niet gemeld. Die gang van zaken - met name dat niet melden - bij een bewijsmiddel dat bij de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg een cruciale rol heeft gespeeld, roept serieuze vragen van professionaliteit op, die in het persbericht niet worden behandeld. Daaraan doet niet af dat het ge-rechtshof in hoger beroep heeft geoordeeld dat de kruitsporen op het broekje als nauwelijks belastend konden worden aangemerkt omdat zeer velen in de onmiddel-lijke nabijheid van de ramp zijn geweest.
Ook al kunnen bij deze passages aldus vraagtekens worden geplaatst, zij leiden niet noodzakelijk tot de conclusie dat de rechterlijke macht wél is misleid. Bovendien geeft de “kop” een mening en worden eisers in deze passages niet met name ge-noemd. Het toevoegen van de kop “Onderzoek Rijksrecherche naar Tolteam: rechterlijke macht niet misleid” is naar voorlopig oordeel jegens hen dan ook niet onrechtmatig.
3.5. Het tweede punt van eisers betreft de passage over het terugkomen van [eiser 1] op zijn eerdere verklaring als getuige bij het gerechtshof. Is de conclusie gerechtvaardigd dat [eiser 1] daarop is teruggekomen? Volgens gedaagde is dat het geval, gelet op de bandopname die van [eiser 1]’s getuigenverklaring voor het hof is gemaakt en die hieronder nader zal worden besproken.
De getuigenverklaring in kwestie heeft betrekking op de vraag of - in de woorden van het gerechtshof – er met het sportbroekje “ongepaste gekheid” is uitgehaald, wat volgens het hof door anderen dan eisers “met klem werd bestreden”. Daarbij gaat het dan om de situatie nadat de betrokken rechercheur het broekje uit de verpakking heeft gehaald. Dáármee is dan al een ernstige professionele fout gemaakt die (aanvankelijk) niet aan de rechterlijke macht werd gemeld en die door eisers aan de orde is gesteld. Wat erop is gevolgd lijkt voor het onderwerp van het persbericht - de eventuele misleiding van de rechterlijke macht - van ondergeschikt belang, dit in verband met de eerder genoemde proportionaliteit. Wel is er veel over te doen geweest, zoals ook in het persbericht wordt vermeld, en dat zal de reden zijn dat het persbericht er nader op ingaat.
Uit de brief van de officier van justitie van het Landelijk Parket d.d. 8 juli 2004 blijkt dat door diverse Tolteamleden in het Rijksrecherche onderzoek is bevestigd (wat ook beide eisers als getuigen voor het hof noemen) dat de betrokken rechercheur het broekje voor zich heeft gehouden. Ook dat is een vorm van “gekheid” en in zoverre biedt het onderzoek wel degelijk steun aan de getui-genverklaring van o.a. [eiser 1], wat echter in het persbericht niet wordt genoemd. In zoverre hebben eisers terecht aangevoerd dat het persbericht onvolledig is. Dat komt tegenover eisers ook onzorgvuldig voor, nu het persbericht mede vermeldt:
“Uit alle door leden van het Tolteam opgemaakte processen-verbaal en afgelegde verklaringen over het rode sportbroekje heeft de Rijksrecherche geen ondersteuning gevonden voor de beweringen van [eiser 1] en [eiser 2].”.
Immers, gegeven dat het hier gaat om “alle afgelegde verklaringen over het rode sportbroekje” van andere rechercheurs tegenover “de beweringen van [eiser 1] en [eiser 2]” kan de gemiddelde lezer deze zin zeer wel interpreteren als: voor geen van de beweringen van hen ten aanzien van de “gekheid” met het broekje is ondersteuning gevonden, terwijl dit ten aanzien van het voor zich houden van het broekje door de betrokken rechercheur wél het geval was.
Dat deze collega het broekje voor zich heeft gehouden komt evenmin tot uitdruk-king in de weergave van de getuigenverklaring van [eiser 1] voor het hof aan de hand van de geluidsband. Aangezien zijn verklaring daaromtrent echter wel is opgenomen in het proces-verbaal van het gerechtshof, moet [eiser 1] dat wel heb-ben gezegd. Genoemde weergave op de band betreft een zeer kort fragment van zijn getuigenverhoor waarin de raadsman van de verdachte hem ondervraagt over dat aantrekken of op het hoofd zetten van het broekje door zijn collega.
3.6. Het persbericht spitst zich toe op die twee (overige) vormen van “gekheid” die zijn genoemd. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het hof heeft [eiser 1] verklaard:
“een collega kwam binnen met een plastic zak van de C 1000. Uit die plastic zak haalde hij een rood sportbroekje. Er is met dat sportbroekje gekheid uitgehaald. Ik weet het niet meer precies, maar vol-gens mij heeft hij het broekje nog aangetrokken, voor zich gehouden of op zijn hoofd gezet. Hij zei toen : ”Jongens, kijk eens, de brandstichter van Enschedé”.
Op de vraag van de raadsman van de verdachte of de collega het broekje nu over zijn hoofd heeft getrokken of aangetrokken, antwoordt [eiser 1] volgens de letterlijke weergave op de band:
“een van tweeën of allebei. Ik heb dat gewoon gezien. In mijn beleving heeft ie dat broekje aangetrokken en zo een beetje gekheid, van de brandstichter van Enschedé”.
Aan de Rijksrecherche verklaarde [eiser 1] o.m. naar aanleiding van zijn getuigenverklaring bij het hof:
“Ik kan niet zeggen dat ik gezien heb dat X de sportbroek heeft aangetrokken. Zoals ik al verklaarde hield hij hem voor zich op heuphoogte en het kan zijn dat hij hem aantrok. Ik heb niet gezien dat hij met zijn benen één voor één in de sportbroek stapte en deze optrok tot heuphoogte. Deze handelingen heb ik niet gezien. Ik heb ook geen herinnering aan het uittrekken van de sportbroek.”
Omtrent hetgeen hij dienaangaande in het vertrouwelijke verslag (de Mei-brief) had opgenomen verklaart hij aan de Rijksrecherche:
“Als je mij vraagt of ik gezien heb of X de sportbroek heeft aangetrokken, dan moet ik hierop terugkomen. Ik heb zojuist al gezegd dat ik niet kan verklaren dat ik dit gezien heb. Ik heb toen in deze memo willen aangeven dat er met het broekje gekheid is uitgehaald en waar dit precies uit bestaan heeft is van ondergeschikt belang.”
Voor zover het in dit laatste citaat gaat om “terugkomen”, betreft dit een terugko-men op de Mei-brief. In de eerste drie weergaven van zijn verklaringen - de vierde grijpt terug op de derde - komt in meerdere of mindere mate naar voren dat Paal-man aarzelend is of hij daadwerkelijk heeft gezien dat de collega het broekje heeft aangetrokken:
“Ik weet het niet meer precies” (p.v. hof).
“Een van tweeën of allebei. Ik heb dat gewoon gezien. In mijn beleving heeft ie dat broekje aangetrokken…” (letterlijke weergave band)
“het kan zijn dat hij hem aantrok” (p.v. Rijksrecherche n.a.v. getuigenverklaring hof).
Aldus wordt enkel op basis van het uiterst korte fragment van [eiser 1]’s getui-genverklaring dat is vastgelegd op genoemde band niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk is teruggekomen op zijn getuigenverklaring voor het gerechtshof.
3.7. Als gezegd, mag van een persbericht als het onderhavige, afkomstig van een overheidsorgaan als het OM, een grote mate van zorgvuldigheid en objectiviteit worden verwacht. Extra zorgvuldige behandeling mag worden verlangd als in een persbericht van deze aard een zeer beperkt aantal namen van personen wordt ge-noemd, juist ten opzichte van deze personen.
3.8. Op grond van hetgeen werd overwogen onder 3.3., 3.5., 3.6. en 3.7. voldoet het onderhavige persbericht naar voorlopig oordeel niet aan deze eisen. Dit is te meer het geval, nu het persbericht houvast geeft aan de gedachte dat [eiser 1] in een gi-gantische strafzaak, die landelijk grote aandacht heeft gekregen, wel eens meineed zou hebben kunnen gepleegd, wat ook ten aanzien van [eiser 2] vra-gen kan oproepen.
3.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot rectificatie dient te worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld.
3.10 Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
veroordeelt gedaagde om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot rectificatie van het gewraakte persbericht en wel als volgt:
Rectificatie:
De Rijksrecherche heeft middels een persbericht d.d. 5 juli 2004 gesteld geen enkele onderbouwing te hebben gevonden voor de veronderstelling dat het Tolteam of medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM) in het onderzoek naar de vuurwerkramp opzettelijk de rechterlijke macht hebben misleid.
Ten onrechte is in dit persbericht gesteld dat rechercheur [eiser 1] tegenover de Rijksrecherche terug is gekomen op zijn verklaring bij het gerechtshof.
Deze rectificatie geschiedt op last van de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage bij vonnis d.d. 13 augustus 2004 uitgesproken in kort geding tussen partijen [eiser 1] en [eiser 2] als eisers en de Staat der Nederlanden als gedaagde.
en veroordeelt gedaagde bovenstaande rectificatie te publiceren op gelijke wijze als het persbericht in kwestie, namelijk via: www.openbaarministerie.nl en via publicatie in het landelijk dagblad Trouw en de Volkskrant;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eisers begroot op € 1.027,78, waarvan € 703,-- aan salaris procureur, € 241,-- aan griffierecht en € 83,78 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Punt en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
md