Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6914

Datum uitspraak2004-07-27
Datum gepubliceerd2004-08-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4069 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geding is de vraag of het verzoek om herziening van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat de gronden niet (tijdig) waren ingediend.


Uitspraak

03/4069 NABW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [opposant], wonende te [woonplaats], opposant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING De Raad heeft bij uitspraak van 25 november 2003 het namens opposant ingediende verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2003, nummer 02/6202 NABW, met toepassing van de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. Die - eerstgenoemde - uitspraak berust op het oordeel dat de gronden van het verzoek niet binnen de gestelde termijn zijn aangevoerd en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest. Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet aangetekend. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 15 juni 2004, van welke gelegenheid opposant gebruik heeft gemaakt. II. MOTIVERING De uitspraak van de Raad van 25 november 2003 steunt kort samengevat hierop, dat het ingediende verzoekschrift niet de gronden bevat waarop het verzoek berust, als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb en dat opposant, nadat hij de gelegenheid heeft gekregen dit verzuim te herstellen, de gronden niet binnen de door de griffier gestelde termijn heeft ingediend. In geding is de vraag of het verzoek om herziening van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad ziet geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan in zijn uitspraak van 25 november 2003 is gegeven en overweegt daartoe het volgende. Voor de Raad staat vast dat opposant de voor het indienen van de gronden gestelde termijn van twee weken na 6 oktober 2003 heeft overschreden, nu die termijn eindigde op 20 oktober 2003 en de gronden eerst op 21 oktober 2003 per fax bij de Raad zijn ontvangen. In het verzetschrift en ter zitting van de Raad heeft opposant aangevoerd dat de gronden tijdig zijn ingediend aangezien de termijn eindigde op 21 oktober 2003. Deze opvatting van opposant is feitelijk onjuist. Naar het oordeel van de Raad kan hetgeen is aangevoerd daarom niet tot de conclusie leiden dat opposant het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Gelet op vorenstaande moet het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid aanhef en onder b, van de Awb ongegrond worden verklaard. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004. (get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns. (get.) I.D. Veldman. TG07072004