Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6922

Datum uitspraak2004-07-13
Datum gepubliceerd2004-08-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 04/678
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 oktober 2003 is aan de gemeente Arnhem een tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning verleend voor het realiseren van een accommodatie voor de 24-uurs opvang van harddrugsverslaafden.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 04/678 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: 1. [eiseres 1] 2. [eiseres 2] 3. [eiseres 3] 4. [eiseres 4] 5. [eiseres 5] 6. [eiseres 6] allen gevestigd te [X], eisers, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate, 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 19 maart 2004. 2. Procesverloop Bij besluit van 3 oktober 2003 heeft verweerder aan de gemeente Arnhem (hierna: vergunninghoudster) onder gelijktijdige verlening van een vrijstelling ex artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor een periode van vijf jaar, een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend, ten behoeve van het realiseren van een drijvende accommodatie voor de 24-uurs opvang van harddrugsverslaafden aan [straat] te [plaats]. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het hiervóór genoemde besluit aangevuld door de aanvangsdatum van de termijn waarvoor de vrijstelling is verleend te bepalen op 31 januari 2004. Verder heeft verweerder aan de bouwvergunning een instandhoudingstermijn verbonden van vijf jaar, eveneens ingaande op 31 januari 2004. Bij dit besluit zijn de door eisers ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is geen verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 24 juni 2004. Eisers hebben zich aldaar doen vertegenwoordigen door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.S. Ten Kate, advocaat te Arnhem en mw. mr. M.J.H. Hulshof, ambtenaar van de gemeente Arnhem. 3. Overwegingen Het bouwplan voor de realisatie van een drijvende accommodatie voor de 24-uurs opvang van harddrugsverslaafden aan [straat] te [plaats] is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Stadsblokken”. Verweerder heeft besloten om de strijdigheid met dit bestemmingsplan op te heffen door daarvan vrijstelling te verlenen onder toepassing van de in artikel 17 van de WRO en artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) neergelegde procedure. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend ten behoeve van het bouwplan. Het thans bestreden besluit strekt tot handhaving van dat besluit, zij het dat aan de bouwvergunning een maximale instandhoudingstermijn van 5 jaar is verbonden, waarvan de ingangsdatum evenals de periode waarvoor de vrijstelling geldt, op 31 januari 2004 is bepaald. Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op hun stellingen zal de rechtbank voor zover nodig, in het navolgende ingaan. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. In artikel 19 van het Bro 1985 is bepaald dat vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts wordt verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven. Naar vaste jurisprudentie biedt de omstandigheid dat een vrijstelling op grond van artikel 17 van de WRO voor maximaal vijf jaar is verleend op zichzelf bezien onvoldoende grond voor het oordeel dat er sprake is van een tijdelijke situatie. Teneinde het tijdelijke karakter te kunnen aannemen dienen concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk. Eisers hebben bestreden dat in dit geval dergelijke concrete, objectieve gegevens aanwezig zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat de drijvende accommodatie ter plaatse tijdelijk (niet langer dan vijf jaar) zal worden afgemeerd. Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat van een tijdelijke situatie sprake is er in de eerste plaats op gewezen dat het gemeentebestuur elders - aan de Nieuwe Haven te Arnhem - een permanente locatie voor het afmeren van de drijvende accommodatie ten behoeve van de 24-uurs opvang van harddrugsverslaafden op het oog heeft, waarvoor inmiddels een artikel 19 WRO-procedure is opgestart. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Staatssecretaris) voor de huidige locatie bij besluit van 27 februari 2004 een tijdelijke vergunning heeft verleend in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) voor een periode van maximaal vijf jaar. Ten derde heeft verweerder er op gewezen dat in de nabije toekomst (2005) woningen zullen worden gebouwd in directe omgeving van de huidige locatie, waarbij met de projectontwikkelaar is afgesproken dat de drijvende accommodatie weg zal zijn op het moment dat de eerste bewoners aldaar hun woningen zullen betrekken. Tenslotte heeft verweerder belang gehecht aan de omstandigheid dat de accommodatie eenvoudig en tegen geringe kosten verplaatsbaar is. De rechtbank neemt allereerst in aanmerking dat de Staatssecretaris in zijn besluit van 27 februari 2004 tot uitdrukking heeft gebracht dat het permanent afmeren van het onderhavige object in beginsel een belemmering vormt voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit van het rivierbed van de Nederrijn, maar dat vanwege de tijdelijkheid van de situatie verlening van een tijdelijke vergunning ingevolge de Wbr mogelijk is. Door uitsluitend te stellen dat er niets aan in de weg staat om na het verstrijken van de termijn opnieuw een tijdelijke vergunning te verlenen, gaan eisers er aan voorbij dat thans sprake is van een tijdelijke vergunning. In dit kader maken bovendien de (concrete) plannen van het gemeentebestuur om op korte termijn woningbouw te laten realiseren in de nabijheid van de huidige locatie aannemelijk dat een langer verblijf van de drijvende accommodatie ter plaatse niet wordt voorgestaan. De rechtbank overweegt verder dat met de inmiddels opgestarte vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19 van de WRO voor de beoogde definitieve locatie van de drijvende accommodatie aan de Nieuwe Haven de intentie van verweerder om binnen de genoemde termijn tot verplaatsing over te gaan nader gestalte heeft gekregen. Hoewel thans nog niet vast staat dat de vrijstellingsprocedure met goed gevolg zal worden afgerond, ziet de rechtbank in de knelpunten die door eisers in dit kader zijn genoemd onvoldoende indicatie dat tijdige realisatie van de beoogde alternatieve locatie op voorhand onwaarschijnlijk moet worden geacht. De rechtbank is resumerend van oordeel dat in de voormelde omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien, voldoende concrete aanknopingspunten zijn te vinden om aan te kunnen nemen dat de van het bestemmingsplan afwijkende situatie de maximale termijn van vijf jaren niet zal overschrijden. Aan de omstandigheid dat het gemeentebestuur zich in het verleden niet heeft gehouden aan afspraken omtrent de beëindiging van een tijdelijke opvang van drugsverslaafden kent de rechtbank in dit kader niet de betekenis toe die eisers daaraan toegekend willen zien. Verweerder was derhalve bevoegd om tot het verlenen van de vrijstelling over te gaan. Ten aanzien van de stelling van eisers dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, overweegt de rechtbank vervolgens als volgt. De rechtbank acht genoegzaam aangetoond dat met het realiseren van een 24-uursopvang voor drugsverslaafden een groot maatschappelijk belang is gemoeid. Het vinden van een geschikte locatie wordt daarbij bemoeilijkt doordat enige overlast aan de vestiging van een dergelijke accommodatie inherent is. Bij de keuze voor de huidige locatie heeft het gemeentebestuur zich laten leiden door de omstandigheid dat de locatie dicht bij het stadscentrum is gelegen en dat ter plaatse, in tegenstelling tot vrijwel alle andere locaties, nauwelijks woonbebouwing aanwezig is. Voorts is van belang geacht dat de locatie overzichtelijk en daardoor goed beheersbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank is de locatiekeuze op basis van voormelde omstandigheden niet onbegrijpelijk te achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder het gevaar voor overlast voor de omliggende bedrijven heeft onderkend en dat ten tijde van belang een samenwerking met de politie, een beheersplan in voorbereiding was, welk plan inmiddels is vastgesteld. Met het opstellen van een beheersplan en door de toegezegde inzet van extra toezichtcapaciteit alsmede de belofte dat de wijze van functioneren van de opvang na een jaar zal worden geëvalueerd, heeft verweerder er blijk van gegeven rekening te hebben gehouden met de belangen van eisers. In de gegeven omstandigheden heeft verweerder het grote maatschappelijke belang dat gemoeid is met de realisering van de 24-uursopvang in redelijkheid kunnen laten prevaleren boven de belangen van eisers. Geoordeeld wordt dan ook dat verweerder in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan het bepaalde in artikel 17 van de WRO. Nu verweerder de strijdigheid van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan door middel van de hiervoor besproken vrijstelling heeft opgeheven en niet is gebleken dat een van de andere voor een tijdelijke bouwvergunning eerste fase geldende weigeringsgronden zich voordoet, moet tevens worden geconcludeerd dat verweerder terecht de bouwvergunning eerste fase heeft verleend. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. H.J.A.M. van Geest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2004 . De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: