Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6958

Datum uitspraak2004-07-27
Datum gepubliceerd2004-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1743 AWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is het beroep van betrokkene terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen afschrift van het besluit heeft kunnen overleggen waarop het geschil betrekking heeft.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/1743 AWB U I T S P R A A K in het geding van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij schrijven van 19 september 2003 heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam tegen een beslissing op bezwaar van een bestuursorgaan. Bij schrijven van 8 oktober 2003 en bij aangetekend schrijven van 12 november 2003 heeft de rechtbank appellante verzocht (een kopie van) het besluit waarop het geschil betrekking heeft te overleggen. Appellante heeft op deze verzoeken niet gereageerd. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 16 maart 2004, reg. nr. AWB 03/4265 ONBEK, het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 juni 2004, waar appellante in persoon is verschenen. II. MOTIVERING De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat in artikel 6:5, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat bij een beroepschrift zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft moet worden overlegd en dat appellante bij het indienen van het beroepschrift dit wettelijke voorschrift niet in acht heeft genomen. De rechtbank heeft, ingevolge artikel 6:6 van de Awb, door haar schrijven van 8 oktober 2003 en 12 november 2003, appellante de gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen binnen een door de griffier gestelde termijn. In beide brieven is appellante erop gewezen dat, indien zij geen gebruik van deze gelegenheid zou maken, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk zou kunnen verklaren. De rechtbank heeft geconstateerd dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid met als gevolg dat het de rechtbank niet duidelijk was tegen welk uniek besluit appellante in beroep kwam. De Raad is van oordeel dat de rechtbank vervolgens terecht bij de aangevallen uitspraak het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ter zitting is de Raad gebleken dat appellante - in tegenstelling tot hetgeen zij in haar hoger beroepschrift gesteld had - wel degelijk kennis genomen had van de door de rechtbank geboden gelegenheid om alsnog duidelijkheid te verschaffen over de aard en inhoud van het besluit waartegen ze beroep aantekende en door welk bestuursorgaan dit besluit afgegeven was, maar dat het haar door privé-omstandigheden - waaronder een ziek kind en een vergevorderde zwangerschap -niet mogelijk was geweest hier enige aandacht aan te schenken. Ter zitting van de Raad heeft appellante voorts gemeld dat het een besluit betrof met betrekking tot terugbetaling van een sociale uitkering, te weten, althans afgaande op hetgeen zij dienaangaande verklaarde, een bijstandsuitkering. Verdere gegevens had appellante nu zij de betreffende stukken niet bij zich had, niet voorhanden. Het bovenstaande geeft de Raad onvoldoende aanleiding om de toepassing door de rechtbank van de in artikel 6:6 van de Awb gegeven bevoegdheid ten aanzien van het beroep van appellante rechtens voor onjuist te houden. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) J.D. Streefkerk. MR