Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7015

Datum uitspraak2004-08-05
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 637/03 OZB
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. BK 637/03 5 augustus 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo, gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen hem opgelegde aanslagen onroerende-zaak belastingen. 1. Ontstaan en loop van het geding. 1.1. Aan de belanghebbende zijn voor het jaar 2003 aanslagen onroerende zaakbelastingen opgelegd wegens het gebruik en de eigendom van het object a-weg 43 te L. Beide aanslagen zijn verenigd op één biljet dat gedagtekend is op 30 mei 2003. 1.2. Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende op 3 juni 2003 bezwaar gemaakt. In de uitspraak op dat bezwaar van 18 juli 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard en zijn de aanslagen onroerende zaakbelastingen gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift van 25 juli 2003 dat op 28 juli 2003 door het hof is ontvangen. 1.4. Het hoofd van de afdeling Publiekszaken (: het hoofd) heeft op 4 september 2003 een verweerschrift ingediend bij het gerechtshof. 1.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof van 13 mei 2004 te Assen. Belanghebbende is in persoon verschenen. Namens het hoofd is dhr. A verschenen. 1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Tussen partijen staat het volgende als niet, althans onvoldoende, weersproken vast: 2.1. Bij het begin van het belastingjaar 2003 is in de kadastrale registratie vermeld dat belanghebbende het appartementsrecht van het appartement a-weg 43 te L heeft gekocht en dat de notariële akte op 6 november 2002 is gepasseerd. Bij het begin van 2003 was het betreffende object nog in aanbouw. In april 2003 is het appartement aan belanghebbende opgeleverd. Uit de kadastrale registratie blijkt dat hij het appartement op 2 mei 2003 heeft verkocht aan een derde. 2.2. Ter zake van het gebruik en het zakelijk recht van het object a-weg 43 te L zijn aan belanghebbende voor het jaar 2003 de onderhavige aanslagen onroerende-zaakbelastingen opgelegd. Na bezwaar van belanghebbende zijn deze aanslagen onverkort gehandhaafd. 3. Het geschil en de standpunten van partijen. 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd. 3.2. Belanghebbende is van mening dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd, omdat hij op 1 januari 2003 nog geen eigenaar en bewoner was. De in aanbouw zijnde woning is pas in april 2003 opgeleverd. De door hem verschuldigde onroerende-zaakbelastingen hadden bij de overdracht op 2 mei 2003 door de notaris verrekend moeten worden. 3.3. Het hoofd stelt voorop dat het bestreden besluit onbevoegd genomen is. Niet het college van burgemeester en wethouders, maar de daartoe aangewezen gemeenteambtenaar is bevoegd tot het doen van een uitspraak. Het hoofd verzoekt het hof de uitspraak om proceseconomische redenen niet te vernietigen, aangezien door het hoofd in materieel opzicht geen andere uitspraak zal worden gedaan. Ten aanzien van de inhoud stelt het hoofd zich op het standpunt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende was op 1 januari 2003 eigenaar en gebruiker van de onderhavige onroerende zaak. Verrekening kan tussen betrokken partijen plaatsvinden, doch doet niet af aan de juistheid van de oplegde aanslagen. 4. De overwegingen omtrent het geschil. 4.1. Ingevolge artikel 220 van de Gemeentewet kunnen op grond van artikel 1, aanhef en onder 1. van de Verordening onroerende-zaak belastingen 2003 van de onderhavige gemeente, twee directe belastingen worden geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die -naar omstandigheden beoordeeld- bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt, verder te noemen:gebruikersbelasting; b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting. 4.2. Op grond van de vaststaande feiten onder 2.1. is belanghebbende naar het oordeel van het hof voor het onderhavige jaar de onder 4.1. bedoelde eigenarenbelasting ter zake van het onderhavige appartement verschuldigd. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij in november 2002 de eigendom van het appartementsrecht heeft verworven. Op 1 januari 2003 was hij aldus eigenaar van het appartementsrecht. Niet is gebleken dat dit anders is. Dat het object waarvan het appartement deel uitmaakt nog in aanbouw was en hij het appartement pas in april 2003 opgeleverd heeft gekregen doet daaraan niet af. Op grond van genoemde vaststaande feiten is hij eveneens de gebruikersbelasting ter zake van het onderhavige appartement voor het onderhavige jaar verschuldigd. Dat hij het betreffende appartement vóór de datum van oplevering nog niet bewoonde, doet daaraan niet af. Het appartement werd bij het begin van het kalenderjaar immers reeds metterdaad door hem gebruikt, nu het betreffende object toen reeds in aanbouw was en hij het appartementsrecht reeds had verworven. Hierbij merkt het hof nog op dat zowel uit de tekst van artikel 220 van de Wet als van artikel 1 van de Verordening blijkt dat de onroerende zaakbelastingen zuivere tijdstipbelastingen zijn, zodat de belastingplicht voor het gehele jaar blijft gelden, ongeacht of de eigendom en het gebruik van het object in de loop van het kalenderjaar eindigt. Het al dan niet verrekenen van verschuldigde onroerende-zaak belastingen bij de verkoop gedurende het belastingjaar doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af. De aanslagen zijn derhalve terecht en tot een juist bedrag opgelegd. 4.3. Nu de uitspraak ten onrechte niet door het hoofd van de afdeling Publiekszaken is gedaan, is het beroep gegrond, maar bepaalt het hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dat de rechtsgevolgen van de uitspraak geheel in stand blijven. Wel dient het hoofd onder die omstandigheden het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. 5. De proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het gerechtshof -verklaart het beroep gegrond; -vernietigt de bestreden uitspraak; -bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak geheel in stand blijven; -bepaalt dat het hoofd het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 31,- aan hem vergoedt. Aldus vastgesteld te Leeuwarden op 5 augustus 2004 door mr. H.H.A. Fransen, raadsheer en voorzitter, mr. J.S. Bartstra, raadsheer-plaatsvervanger en mr. P.W. van Straalen, raadsheer-plaatsvervanger en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door genoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Gerrits en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier. Op 18 augustus 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.