Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7036

Datum uitspraak2004-05-11
Datum gepubliceerd2004-08-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 03 / 1035 WET
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek bestuursdwang tegen buurman. Eiser heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat –kort gezegd– het vergunde bouwplan van [buurman] is opgericht in strijd met het Bouwbesluit, de bouwverordening en de (achteraf vastgestelde) vergunningvoorwaarden.

Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AS4732.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 03/1035 WET UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen, gevestigd te Heerlen, verweerder. Datum bestreden besluit: 24 juni 2003. Kenmerk: 01.21-20010906-A-AS. Behandeling ter zitting: 21 april 2004. I. PROCESVERLOOP Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 24 juni 2003 (verzonden op 26 juni 2003) heeft verweerder het namens eiser ingediende bezwaarschrift van 22 oktober 2001 (nader aangevuld bij schrijven van 13 november 2001 en 24 juni 2002 van eisers –toenmalige– gemachtigde) tegen zijn –verweerders– besluit van 10 september 2001 (verzonden op 11 september 2001), ongegrond verklaard. Eiser heeft bij schrijven van 15 juli 2003 bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 24 juni 2003. Bij schrijven van 8 augustus 2003 heeft verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de Awb) de op de onderhavige zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank doen toekomen, welke stukken in kopie aan eiser zijn gezonden. Verweerder heeft bij voornoemd schrijven tevens te kennen gegeven dat hij voor zijn verweer verwijst naar hetgeen hij in het thans bestreden besluit van 24 juni 2003 heeft gesteld. De in de loop van de procedure zijdens verweerder in het geding gebrachte stukken zijn eveneens in kopie aan eiser gezonden. De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 april 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen. Hij werd bijgestaan door zijn mede-gemachtigde: ing. F.M.J. Feron van eff eff, advies in bouwzaken te Schimmert. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden: dhr. W.A.A. Buttolo en dhr. H. Damoiseaux. Voorts is ter zitting [getuige], die bij deurwaardersexploit van 7 april 2004 zijdens eiser is opgeroepen als getuige, in persoon verschenen. II. OVERWEGINGEN Eiser is woonachtig op het perceel aan de […]weg 36 te [woonplaats]. Het perceel aan de [...]weg 38 te Heerlen, welk perceel is gelegen aan de, vanaf de […]weg gezien, linkerzijde van het perceel van eiser, wordt bewoond door dhr. [buurman] (hierna te noemen: [buurman]). Na daartoe verkregen goedkeuring van de, in verweerders gemeente functionerende, Welstandscommissie, heeft [buurman] op 31 augustus 2000, middels het daartoe strekkende formulier, bij verweerder een bouwvergunning aangevraagd voor het verbouwen en uitbreiden van het woonhuis, gelegen [...]weg 38, kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie […] nummer […]. Bij besluit van 14 december 2000 (verzonden op 15 december 2000) heeft verweerder de door [buurman] aangevraagde bouwvergunning verleend. Aangezien eiser zich met dat besluit niet heeft kunnen verenigen, heeft hij bij schrijven van 19 januari 2001 van zijn –toenmalige– gemachtigde –tijdig– bij verweerder bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij schrijven van 7 februari 2001 van zijn –toenmalige– gemachtigde heeft eiser verweerder medegedeeld dat hij –eiser– zijn bezwaarschrift van 19 januari 2001 intrekt, onder het gelijktijdige verzoek om jegens [buurman] bestuursdwang toe te passen. Eiser heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat –kort gezegd– het vergunde bouwplan van [buurman] is opgericht in strijd met het Bouwbesluit, de bouwverordening en de (achteraf vastgestelde) vergunningvoorwaarden. Bij besluit van 10 september 2001 (verzonden op 11 september 2001) heeft verweerder het namens eiser gedane verzoek om jegens [buurman] bestuursdwang toe te passen, niet gehonoreerd. Aangezien eiser zich met dat besluit niet heeft kunnen verenigen, heeft hij bij schrijven van 22 oktober 2001 van zijn toenmalige gemachtigde –tijdig– bij verweerder bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Dat bezwaar is bij schrijven van 13 november 2001 en 24 juni 2002 van eisers –toenmalige– gemachtigde nader aangevuld. Naar aanleiding van het namens eiser ingediende bezwaarschrift heeft er op 3 april 2003 een hoorzitting plaatsgevonden, tijdens welke zitting eiser gebruik heeft gemaakt van het aan hem toekomende recht om op zijn bezwaar te worden gehoord. Van die hoorzitting is een verslag opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Bij het thans bestreden besluit van 24 juni 2003 (verzonden op 26 juni 2003) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft zich met dat besluit evenmin kunnen verenigen, weshalve hij bij schrijven van 25 juli 2003 –tijdig– bij deze rechtbank beroep heeft ingesteld tegen dat besluit. In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de bij besluit van 14 december 2000 vergunde aanbouw bij de woning van [buurman] is gerealiseerd in strijd met de daartoe verleende bouwvergunning, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat [buurman] zich, nu bij het realiseren van die aanbouw twee van de hierna nader te noemen roosters zijn dichtgebouwd, niet heeft gehouden aan de gemaakte (en in de vergunning voor het bouwen van de woning van [buurman] neergelegde) afspraak dat ten behoeve van de isolatie en de ventilatie van de als gevolg van de bouw van de woning van [buurman] ontstane ruimte tussen die woning en die van eiser, drie roosters aan de voorkant en drie roosters aan de achterkant zouden worden aangebracht. Eiser heeft verder aangevoerd dat er sprake is van ontoelaatbaar contactgeluid tussen de aanbouw bij de woning van [buurman] en zijn –eisers– woonkamer. In dat kader heeft eiser aangevoerd dat de vloer van die aanbouw dusdanig is gestort dat deze één geheel vormt met de fundering van zijn woning. Bovendien is die vloer, aldus eiser, zonder isolatie tegen de buitenmuur van zijn woning aangestort. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de chemische ankers om de bestaande en de nieuwe fundering te koppelen, in afwijking van de bouwtekening behorende bij de bij besluit van 14 december 2000 aan [buurman] verleende bouwvergunning, niet zijn geplaatst. Volgens eiser is de fundering van de vergunde aanbouw bij de woning van [buurman] gestort op/over de fundering van zijn –eisers– woning, waardoor de belasting van die aanbouw deels wordt afgeleid op de fundering van die woning. Eiser is tot slot van mening dat de aangebrachte loodinleg van het dak van de aanbouw bij de woning van [buurman] niet op de bouwtekening behorende bij de bij besluit van 14 december 2000 aan [buurman] verleende bouwvergunning staat. In dat kader heeft eiser nog aangevoerd dat de manier waarop die loodinleg is aangebracht (in de muur van zijn woning), heeft geleid tot verzwakking van de muur van zijn woning. In dit geding dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, te worden beoordeeld of verweerder bij het thans bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft geweigerd om, zoals eiser heeft verzocht, ten aanzien van de door [buurman] gerealiseerde aanbouw bij zijn woning op het perceel aan de [...]weg 38 te [woonplaats] bestuursdwang toe te passen. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Krachtens artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet, wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Blijkens artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning. Artikel 44 van de Woningwet, zoals dat artikel tot 1 januari 2003 luidde, bepaalt dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien het bouwplan waarvoor die vergunning wordt aangevraagd in strijd is met –zakelijk weergegeven–: a. het Bouwbesluit; b. de bouwverordening; c. het ter plaatse vigerende bestemmingsplan; d. de redelijke eisen van welstand e. of wanneer een ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening benodigde vergunning is vereist en deze is geweigerd. Tussen partijen is in confesso dat eiser zijn bezwaar tegen verweerders besluit van 14 december 2000 waarbij aan [buurman] vergunning is verleend voor het realiseren van meergenoemde aanbouw, inmiddels heeft ingetrokken. Voorts staat vast dat tegen dat besluit geen andere bezwaren zijn ingediend en dat de termijn daarvoor inmiddels is verstreken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voornoemd besluit thans als onherroepelijk moet worden beschouwd en dat bij de beoordeling van het onderhavige geding dus van de juistheid van dat besluit uitgegaan dient te worden. Uit het vorenstaande vloeit –naar het oordeel van de rechtbank– voort dat voorzover het bij voornoemd besluit vergunde bouwplan van [buurman] in strijd is met, zoals eiser stelt, het Bouwbesluit en de bouwverordening, hiertegen in de onderhavige procedure niet (meer) opgetreden kan worden. Dat bouwplan is op grond van artikel 44 van de Woningwet immers bij het verlenen van de daartoe strekkende bouwvergunning reeds getoetst aan –voorzover thans van belang– het Bouwbesluit en de bouwverordening. Nu het besluit waarbij die bouwvergunning is verleend, inmiddels onherroepelijk is, dient bij de beoordeling van het onderhavige geding er van uitgegaan te worden dat voornoemd bouwplan in overeenstemming is met het Bouwbesluit en de bouwverordening. De beoordeling van het onderhavige geschil beperkt zich derhalve tot hetgeen [buurman] in afwijking van de bij besluit van 14 december 2000 aan hem verleende vergunning voor het realiseren van een aanbouw bij zijn woning, heeft gebouwd. Tussen partijen is in confesso dat [buurman] de bij besluit van 14 december 2000 vergunde aanbouw heeft gerealiseerd in afwijking van de daartoe strekkende bouwvergunning en derhalve heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder –in beginsel– bevoegd is om jegens [buurman] bestuursdwang toe te passen. Alvorens tot het toepassen van bestuursdwang over te gaan, dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks bij het daartoe strekkende besluit betrokken belangen plaats te vinden. Voorts mag uiteraard ook anderszins geen sprake zijn van strijdigheid met geschreven of ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur of algemene rechtsbeginselen. Blijkens de stukken –en dan met name het thans bestreden besluit van 24 juni 2003– en het verhandelde ter zitting, is de enige afwijking van de bouwtekening behorende bij de bij besluit van 14 december 2000 aan [buurman] verleende bouwvergunning, gelegen in het niet aanbrengen van de op die tekening vermelde drie chemische ankers, waarmee de funderingen van de aanbouw bij de woning van [buurman] gekoppeld zouden worden aan de funderingen van de woning van eiser Desgevraagd heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat hij niet heeft kunnen constateren of vorenbedoelde ankers zijn aangebracht en dat hij zich bij het nemen van het thans bestreden besluit heeft gebaseerd op de verklaring van [buurman] dat die ankers niet zijn aangebracht. Verweerder is de mening toegedaan dat het ontbreken van die ankers geen contactgeluid oplevert tussen de woning van [buurman] en die van eiser. Voorzover die ankers wel zijn aangebracht, kan er, aldus verweerder, sprake zijn van contactgeluid tussen de woning van [buurman] en die van eiser, doch uit een, door Cauberg-Huygen, Raadgevende Ingenieursbureau B.V. te Maastricht, opgesteld rapport van 16 april 2002 blijkt dat tijdens een door voornoemd bureau verricht akoestisch onderzoek niet is gebleken dat in de woning van eiser sprake is van ontoelaatbare geluidsoverlast vanuit de woning van [buurman]. Gelet op bovenstaande stellingen van verweerder en gelet op het feit dat die stellingen niet door eiser zijn weersproken, is de rechtbank van oordeel dat de hierboven nader omschreven afwijking van de bouwvergunning van 14 december 2000 slechts van ondergeschikte aard is. Terzake van de door eiser gestelde afspraak over het openhouden van de ventilatieroosters tussen de woning van [buurman] en die van eiser, stelt de rechtbank voorop dat haar niet gebleken is dat een dergelijke afspraak respectievelijk een daartoe strekkende voorwaarde is opgenomen in de aan [buurman] verleende vergunning voor het bouwen van die woning. Voorzover tussen [buurman] en eiser een afspraak is gemaakt over het openhouden van voornoemde roosters en [buurman] daarmee in strijd gehandeld heeft, overweegt de rechtbank dat die afspraak privaatrechtelijk van aard is en derhalve alleen voornoemde personen regardeert. Het niet nakomen van die afspraak levert voor verweerder dan ook geen grond op om tegen het dichtbouwen van die roosters door [buurman] bestuursrechtelijk op te treden. Voorzover de aanbouw bij de woning van [buurman], zoals eiser stelt, deels op zijn –eisers– perceel is opgericht, betreft dit (eveneens) een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen [buurman] en eiser. Die omstandigheid biedt verweerder mitsdien evenmin grond om tegen –kort gezegd– het bouwen over de erfgrens op te treden. Gelet op hetgeen zij hierboven heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle rechtstreeks bij het thans bestreden besluit betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eisers verzoek om jegens [buurman] bestuursdwang toe te passen, niet te honoreren. Te meer, nu van andere afwijkingen van de bij het besluit van 14 december 2000 behorende bouwtekeningen niet is gebleken en evenmin is gebleken dat voornoemd besluit in strijd is met geschreven of ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur of algemene rechtsbeginselen. Het door eiser ingestelde beroep tegen het thans bestreden besluit dient dan ook ongegrond verklaard te worden. De (overige) door eiser aangevoerde gronden leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel . Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt mitsdien als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2004 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. J. Devoi w.g. Willemsen Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 11 mei 2004 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.