Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7422

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 768/03 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de gerealiseerde winst is te beschouwen als onbelaste vermogenswinst (standpunt van de belanghebbende) dan wel als opbrengst van arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, sub b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (standpunt van de inspecteur)


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: 03/00768 20 augustus 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Noord kantoor Leeuwarden (: de inspec-teur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. 1. Het procesverloop 1.1. Belanghebbende ontving voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 62.507,--. 1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 9 september 2003 de aanslag gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een bij het hof op 1 oktober 2003 binnengekomen beroepschrift. 1.4. Het verweerschrift van de inspecteur is op 14 november 2003 door het hof ontvangen. 1.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 juni 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de de belanghebbende en diens gemachtigde alsmede de inspecteur. 1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1 De belanghebbende koopt op 7 juli 1999 de onroerende zaak a-straat 16 te Z voor de prijs van ƒ 57.500,--. Op 20 juli 1999 verkoopt de belanghebbende deze onroerende zaak voor de prijs van ƒ 95.000,--. 3. Het geschil. 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de gerealiseerde winst is te beschouwen als onbelaste vermogenswinst (standpunt van de belanghebbende) dan wel als opbrengst van arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, sub b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (standpunt van de inspecteur) 3.2. Voor een weergave van de wederzijdse standpunten verwijst het hof naar de gedingstukken. 4. De overwegingen 4.1. Aankoop van vast goed gevolgd door verkoop valt op zichzelf niet onder artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Voor de toepasselijkheid van dit artikel is nodig arbeid buiten dienstbetrekking. Ook komt het artikel ten tonele indien ervaring, deskundigheid en relaties op het terrein van onroerende zaken een belangrijke rol bij het behalen van het voordeel door aan- en verkoop hebben gespeeld. 4.2. De belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de betreffende onroerende zaak als woonhuis voor een dochter van hem heeft aangekocht, doch dat deze dochter hiervan naderhand geen gebruik wenste te maken, zodat hij bij gelegenheid van een koper de woning heeft doorverkocht. 4.3. Uit het hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd valt niet af te leiden dat hij ten behoeve van de aan- en verkoop arbeid in de zin van genoemd artikel 22 heeft verricht. Evenmin valt uit de processtukken die arbeid af te leiden. 4.4. Nu het hier een éénmalige transactie van aan- en verkoop betreft is het daardoor mede niet aannemelijk dat ervaring, deskundigheid en relaties op het terrein van onroerende zaken een belangrijke rol bij het behalen van het voordeel door aan- en verkoop hebben gespeeld. 4.5. Het beroep is op grond van het voorgaande gegrond. 5. De proceskosten. Het hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het hof de proceskosten op € 483,--. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden. 6. De beslissing. Het hof: verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de inspecteur; vernietigt de navorderingsaanslag; verstaat dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,-- aan hem vergoedt; veroordeelt de inspecteur tot betaling aan belanghebbende van een vergoeding in de gemaakte proceskosten van € 483,--; wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen. Gedaan door mr Drion, raadsheer als voorzitter, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 20 augustus 2004. De griffier, De voorzitter, M.Haarsma mr F.J.W. Drion Op 25 augustus 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.