Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7437

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305705/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 juli 2003, kenmerk 03/8604, heeft verweerder aan het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen een vergunning ingevolge artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) verleend voor het via een overstort aan de Withuisstraat te Wagenberg lozen van met regenwater verdund afvalwater op oppervlaktewater. Het besluit is op 17 juli 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200305705/1. Datum uitspraak: 25 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van West-Brabant, thans Waterschap Brabantse Delta, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 juli 2003, kenmerk 03/8604, heeft verweerder aan het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen een vergunning ingevolge artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) verleend voor het via een overstort aan de Withuisstraat te Wagenberg lozen van met regenwater verdund afvalwater op oppervlaktewater. Het besluit is op 17 juli 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen 26 augustus 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 september 2003. Bij brief van 3 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 februari 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2004. Daar zijn appellanten vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol en ir. L.J. Vollebregt, gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Jetten, J.G. Happel en A.A.J.M. de Laat, ambtenaren van het waterschap. Namens het college van burgemeester en wethouder van Drimmelen is ter zitting het woord gevoerd door C.J.A. Welten, ambtenaar van de gemeente. 2.    Overwegingen 2.1.    Ter zitting hebben appellanten het beroep ingetrokken voorzover het de beperking van eigendoms- en gebruiksrechten betreft. 2.2.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wvo is het verboden om zonder vergunning met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigde    of schadelijke stoffen, in welke vorm dan ook, in oppervlaktewateren te brengen. 2.3.    Appellanten stellen zich op het standpunt - kort gezegd - dat in de vergunning de doorstroming en de doorspoeling van het ontvangende water onvoldoende zijn gewaarborgd. Zij verwachten dat daardoor de kwaliteit van het oppervlaktewater en van de waterbodem langs hun agrarische percelen verslechtert. Ten gevolge daarvan vrezen zij onder meer dat het bermmaaisel van de oeverbeschroeiing dat op die percelen wordt gestort verontreinigd is, hetgeen volgens hen schadelijk is voor de gezondheid van het weidevee. Zij voeren aan dat verweerder de overstort aan de Withuisstraat ten onrechte heeft aangemerkt en beoordeeld als een bestaande overstort. 2.3.1.    Verweerder is er bij de beoordeling van de aanvraag vanuit gegaan dat de overstort aan de Withuisstraat dient ter vervanging van een overstort aan de Hofstad, die op een ongunstiger locatie is gelegen en die aangemerkt is als knelpuntsituatie. De vervanging van de overstort aan de Hofstad vloeit voort uit het gemeentelijke basisrioleringsplan van 1994. Ter onderbouwing van de stelling dat de overstort aan de Withuisstraat kan worden beoordeeld als een bestaande overstort, heeft verweerder er op gewezen dat het een vervanging betreft binnen een bestaand rioleringsstelsel, zonder dat sprake  is van een nieuwe lozing. Die vervanging zal volgens hem in alle opzichten leiden tot een wezenlijke verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. Overeenkomstig het landelijk beleid van de Commissie Integraal Waterbeheer is verweerder er van uit gegaan dat bij deze bestaande situatie volstaan kan worden met een gefaseerde aanpak, hetgeen hier inhoudt dat op dit moment kan worden volstaan met een toetsing aan de “basisinspanning”, zonder dat een beoordeling van de kwaliteit van het ontvangende water nu noodzakelijk is. 2.3.2.    De Afdeling stelt op grond van de stukken en de toelichting daarop ter zitting vast dat de overstort aan de Withuisstraat is geprojecteerd op een afstand van, bij benadering, één kilometer van de overstort aan de Hofstad en dat er aan de Withuisstraat wordt geloosd op een andere watergang dan aan de Hofstad. Er kan dan ook niet worden gesproken van een bestaande situatie aan de Withuisstraat, zodat een overstort op die locatie als nieuw dient te worden aangemerkt. De op zichzelf niet betwiste omstandigheden dat na verplaatsing van de overstort de omvang van de lozing zal afnemen en dat dan zal worden voldaan aan voormelde basisinspanning, zijn niet van belang voor het antwoord op de vraag of de lozing als een nieuwe dan wel een bestaande situatie kan worden aangemerkt. Op grond daarvan stelt de Afdeling vast dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van een onjuist beoordelingskader. Het besluit is dientengevolge in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. 2.4.    Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond en dient het besluit te worden vernietigd. In verband daarmee behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.       2.5.    Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van West-Brabant van 10 juli 2003, kenmerk 03/8604; III.    veroordeelt het dagelijks bestuur van Waterschap Brabantse Delta in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 939,04, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door het Waterschap Brabantse Delta te worden betaald aan appellanten; IV.    gelast dat het waterschap Brabantse Delta aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Stolker Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004 157.