Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7505

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14/015007-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een fietser staat terecht voor het doodrijden van een voetganger. De fietser had gedronken en reed te hard.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummer: 14/015007-04 Datum uitspraak: 25 augustus 2004 TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [datum] 1982, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2004. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, naar voren is gebracht. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 14 september 2003 in de gemeente Alkmaar als verkeersdeelnemer, (namelijk als bestuurder van een fiets), daarmede rijdende over de weg, de Boterstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (na het gebruik van een [aanzienlijke] hoeveelheid alcoholhoudende drank) * te rijden over die weg terwijl die weg was aangeduid als voetpad met zone-aanduiding middels bord E10 (G7), van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, en/of * te rijden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of * te rijden en daarbij (telkens) achterom te kijken en/of * te rijden zonder voldoende te letten op de aanwezigheid van andere weggebruikers en/of * te rijden met een zodanige snelheid dat hij niet in staat was om zijn fiets tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor hij, verdachte, met de door hem bereden fiets in botsing en/of aanrijding is gekomen met een zich aldaar bevindende voetganger, waardoor die voetganger (met het hoofd) tegen een zich aldaar bevindende (metalen) zuil belandde, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, althans zwaar lichamelijk (neurotrauma) werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: A. hij op of omstreeks 14 september 2003 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van een voertuig, (fiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 625 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bleek te zijn; B. hij op of omstreeks 14 september 2003 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van een voertuig (fiets), daarmee rijdende op de weg, de Boterstraat, (na het gebruik van een [aanzienlijke] hoeveelheid alcoholhoudende drank) * heeft gereden over die weg terwijl die weg was aangeduid als voetpad met zone- aanduiding middels bord E10 (G7), van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, en/of * heeft gereden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of * heeft gereden en daarbij (telkens) achterom heeft gekeken en/of * heeft gereden zonder voldoende te letten op de aanwezigheid van andere weggebruikers en/of * heeft gereden met een zodanige snelheid dat hij niet in staat was om zijn fiets tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor hij, verdachte, met de door hem bereden fiets in botsing en/of aanrijding is gekomen met een zich aldaar bevindende voetganger, waardoor die voetganger (met het hoofd) tegen een zich aldaar bevindende (metalen) zuil belandde, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. VRIJSPRAAK Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende: Op basis van het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de verdachte in de nacht van zaterdag 13 september 2003 op zondag 14 september 2003 in het centrum van Alkmaar door de Boterstraat is gefietst en dat hij in die straat tegen een voetganger is aangereden. Deze voetganger, de 35-jarige [slachtoffer], is vervolgens met zijn hoofd tegen een metalen zuil beland en is op 17 september 2003 overleden. Verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank gedronken. Uit een ademanalyse is gebleken, dat het alcoholgehalte van zijn adem 625 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was. Voorts staat vast dat de verdachte niet in de Boterstraat mocht fietsen. Deze straat was door middel van een verkeersbord aangeduid als voetpad met zone-aanduiding. Verdachte is met hoge snelheid door de Boterstraat gefietst. Hij werd achternagezeten door een politieagent naar wie verdachte kort daarvoor zijn middelvinger had opgestoken en die hem daarop wilde aanspreken. In de Boterstraat heeft verdachte één keer achterom gekeken naar die agent en vervolgens is hij, kort nadat hij zich weer had teruggedraaid, tegen de voetganger aangereden. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, noch op zichzelf beschouwd, noch in onderlinge samenhang bezien, tot het bewijs kunnen leiden dat de aanrijding, het verkeersongeval, aan de schuld van verdachte te wijten is geweest, als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is weliswaar verwijtbaar onvoorzichtig en onoplettend geweest, maar de voor schuld vereiste aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid respectievelijk onoplettendheid is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. 3. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair onder A. en B. ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat: Subsidiair onder A.: hij op 14 september 2003 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van een voertuig, fiets, dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 625 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; Subsidiair onder B.: hij op 14 september 2003 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van een voertuig, fiets, daarmee rijdende op de weg, de Boterstraat, na het gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank * heeft gereden over die weg terwijl die weg was aangeduid als voetpad met zone- aanduiding middels bord G7 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en * heeft gereden en daarbij achterom heeft gekeken en * heeft gereden zonder voldoende te letten op de aanwezigheid van andere weggebruikers en * heeft gereden met een zodanige snelheid dat hij niet in staat was om zijn fiets tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. 5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: Subsidiair onder A.: Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994; Subsidiair onder B.: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 7. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft een fiets bestuurd terwijl hij een aanzienlijke hoeveelheid alcoholische dranken had gedronken. Uit de ademanalyse is gebleken, dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem 625 ug/l was, een ernstige overschrijding van de toegestane limiet van 220 ug/l. Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Dat gevaar bestond daarin dat verdachte met de door hem bestuurde fiets in botsing is gekomen met een voetganger. De rechtbank heeft bij na te melden straffen rekening gehouden met de ernstige gevolgen die deze botsing heeft gehad. De voetganger is een paar dagen na het ongeval overleden. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het verdachte betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 22 juni 2004, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een verkeersdelict is veroordeeld. - het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Brijder Verslavingszorg, gedateerd 28 mei 2004, opgemaakt door P. Krijgsman, reclasseringswerkster. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat - uit een oogpunt van normhandhaving - oplegging aan verdachte van twee geldboetes passend en geboden is. Bij de bepaling van de hoogte van deze boetes heeft de rechtbank rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte. 8. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994. 9. BESLISSING De rechtbank: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair onder A. en B. ten laste gelegde zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het subsidiair onder A. bewezen verklaarde tot een geldboete van 200,00 (tweehonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 4 (vier) dagen. Veroordeelt de verdachte voor het subsidiair onder B. bewezen verklaarde tot een geldboete van 800,00 (achthonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 16 (zestien) dagen. Dit vonnis is gewezen door: mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. H.T. van Voorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Jongeling, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2004. Mr. H.T. van Voorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.