Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7976

Datum uitspraak2004-07-12
Datum gepubliceerd2004-09-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/26446
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / medische redenen / rechtmatig verblijf. Volgens de gemachtigde van de vreemdeling is, in verband met opname in PI Scheveningen, sprake van een situatie in de zin van artikel 64 van de Vw 2000 en heeft de vreemdeling krachtens artikel 8j van de Vw 2000 derhalve rechtmatig verblijf in Nederland en kan hij op grond van artikel 59 van de Vw 2000 niet in bewaring worden gesteld. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. Uit A 4/7 van de Vc 2000 volgt onder meer dat het de korpschef/vreemdelingendienst is die vaststelt of uitzetting in verband met medische redenen achterwege moet blijven, waartegen ingevolge artikel 72 van de Vw 2000 rechtsmiddelen openstaan. In casu is uitzetting op een concrete datum nog niet aan de orde, nu een dergelijke procedure niet is opgestart. IND heeft derhalve geen besluit genomen inzake de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Er is geen sprake van een situatie waarin met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 is vastgesteld dat uitzetting om medische redenen achterwege dient te blijven. Derhalve is er geen sprake van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8j van de Vw 2000. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’S-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 04/26446 Datum uitspraak: 12 juli 2004 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1980 en van Irakese nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Scheveningen, hierna te noemen: de vreemdeling, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 5 juli 2004. De vreemdeling noch zijn gemachtigde mr. M. Timmer, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde drs. J.M.C. Vissers. I. PROCESVERLOOP Op 28 april 2004 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 17 mei 2004 en 21 juni 2004 zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard. Bij kennisgeving ex artikel 96 van de Vw 2000 van 9 juni 2004, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming. Naar aanleiding van deze kennisgeving heeft verweerder op 10 juni 2004 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van de vreemdeling heeft hierop gereageerd bij schrijven van 12 juni 2004. De rechtbank heeft op 16 juni 2004 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven. II. OVERWEGINGEN Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is. Namens de vreemdeling is bij schrijven van 12 juni 2004 - kort weergegeven - aangevoerd dat de bewaring dient te worden opgeheven, aangezien de inbewaringstelling niet meer rechtmatig is. Nu de vreemdeling is opgenomen in het ziekenhuis behorende bij de Penitentiaire Inrichting Scheveningen, is er sprake van een situatie in de zin van artikel 64 van de Vw 2000. Krachtens artikel 8j van de Vw 2000 heeft de vreemdeling derhalve rechtmatig verblijf in Nederland en kan hij op grond van artikel 59 van de Vw 2000 niet in bewaring worden gesteld. Verzocht is tevens om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000, voorzover hier van belang, blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. In hoofdstuk A4/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is de gedragslijn/procedure inzake artikel 64 van de Vw 2000 opgenomen. Hieruit volgt onder meer dat het de korpschef/vreemdelingendienst is die vaststelt of uitzetting in verband met medische redenen achterwege moet blijven, waartegen ingevolge artikel 72 van de Vw 2000 rechtsmiddelen open staan. Ter zitting is namens verweerder aangevoerd dat een dergelijke procedure niet is opgestart, nu uitzetting van de vreemdeling nog niet op een concrete datum aan de orde is. Derhalve is er van de zijde van de Immigratie- en Naturalisatiedienst geen besluit genomen inzake de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Derhalve moet thans worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een situatie waarin met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 is vastgesteld dat uitzetting om medische redenen achterwege dient te blijven. Mitsdien is er geen sprake van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8j van de Vw 2000. Naar het oordeel van de rechtbank faalt hiermee het aangevoerde bezwaar. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de laissez-passeraanvraag voor Egypte op 7 mei 2004 is verzonden en op 19 mei 2004 door de Unit Facilitering en Terugkeer in behandeling is genomen. Vervolgens is de vreemdeling op 1 juni 2004 in persoon is bij de Egyptische autoriteiten gepresenteerd die de aanvraag om afgifte van een laissez passer in behandeling hebben genomen. Het onderzoek loopt thans nog. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting en kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling werkt. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de voortduring van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier op 12 juli 2004. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: