Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8570

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers04-267
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ten aanzien van de (bestuurs-)leden van de Cooperatieve Vereniging van Vletterlieden wordt verzekeringsplicht aangenomen op grond van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten. Er is geen sprake van een samenwerkingsverband van individuele zelfstandigen.


Uitspraak

reg. nr: Awb 04 - 267 Algem en 04-544 t/m 588 Algem uitspraakdatum: 25 augustus 2004 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht meervoudige kamer U I T S P R A A K in de zaken van: Coöperatieve Vereniging van Vletterlieden tot het verrichten van Vletterlieden-werkzaamheden U.A., statutair gevestigd te IJmuiden, gemeente Velsen, en de (in de bijlage genoemde) leden en bestuursleden van voornoemde coöperatieve vereniging eisers, gemachtigde: mr. P.J. van Bodegraven, juridisch adviseuse, kantoorhoudende te IJmuiden, gemeente Velsen, -- tegen -- de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder, gemachtigde: mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 2 juli 2003, nader gemotiveerd op 9 juli 2003, heeft verweerder de voor de Coöperatieve Vereniging van Vletterlieden (hierna: CVV) werkzame leden en bestuursleden als verplicht verzekerd ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten aangemerkt. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 12 augustus 2003 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 januari 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 13 februari 2004 beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 15 juni 2004, alwaar voor eisers zijn verschenen mr. P.J. van Bodegraven voornoemd, mr. W. Eenhoorn, werkzaam bij Deloitte en [naam persoon], voorzitter van de CVV. Voorts waren de volgende leden van de CVV aanwezig: [namen personen] alsmede [naam persoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J.M. Kluytmans. 2. Overwegingen 2.1. Naar aanleiding van een op 13 december 2002 gehouden looncontrole heeft verweerder geconcludeerd dat de leden en bestuursleden ten opzichte van de CVV in dienstbetrekking werkzaam zijn. Bij het primaire besluit heeft verweerder de verzekeringsplicht voor de leden primair gebaseerd op artikel 3 van de Ziektewet (ZW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Werkloosheidswet (WW) en subsidiair op artikel 5, aanhef en onder d van de ZW, WAO en WW juncto artikel 5 van het KB van 24 december 1986. Voor de bestuursleden heeft verweerder de verzekeringsplicht gebaseerd op artikel 4, lid 1, sub h juncto artikel 4, lid 3 en 4 van genoemde wetten. 2.2. Bij het besluit op bezwaar heeft verweerder de verzekeringsplicht voor zowel de leden als de bestuursleden primair gebaseerd op artikel 3 van de ZW, WAO en WW en subsidiair op artikel 5, aanhef en onder d van deze wetten juncto artikel 5 van het KB van 24 december 1986. Verweerder heeft in beroep aangegeven dat het subsidiaire standpunt niet langer houdbaar is indien de VAR-WUO verklaringen, waarvan eisers stellen dat die intussen door de belastingdienst zijn afgegeven, alsnog worden overgelegd. Verweerder heeft het primaire standpunt onverkort gehandhaafd. Verweerder stelt daartoe dat het al dan niet beschikken over een dergelijke verklaring niet van invloed is op de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten. 2.3. Ingevolge de ZW, WAO en WW is degene die is aan te merken als werknemer verplicht verzekerd. Onder werknemer wordt verstaan de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking werkzaam is. Een privaatrechtelijke dienstbetrekking is aanwezig indien sprake is van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een verplichting tot betaling van loon en een gezagsverhouding. Alleen als aan al deze criteria is voldaan, is er sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. 2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de drie voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan. Verweerder heeft uit de aard van de werkzaamheden, uit de statuten/huishoudelijk reglement alsmede uitde wijze waarop daar in de praktijk uitvoering aan wordt gegeven een gehoudenheid tot persoonlijke arbeidsverrichting afgeleid. Verweerder neemt aan dat de leden persoonlijk op basis van hun specifieke kwaliteiten zijn aangesteld en vervanging alleen door een ander lid en niet door een willekeurige derde kan plaatsvinden. Daarnaast heeft verweerder de maandelijkse betalingen (bij wijze van voorschot op de winstuitkering) en de jaarlijkse afrekening (nettowinst onder aftrek van het voorschot) aangemerkt als contraprestatie voor de verrichte werkzaamheden en als loon in de zin van artikel 4 CSV. Het bestaan van een gezagsverhouding heeft verweerder afgeleid uit het feit dat de betrokkenen zich moeten houden aan de aanwijzingen en opdrachten die zij door of namens het bestuur krijgen. Verweerder verwijst in dit verband in het bijzonder naar de artikelen 1 en 4 van het huishoudelijk reglement. Verweerder heeft onder meer geconstateerd dat bij het werken in ploegendienst de orders van de door de ploeg als wacht aangewezen persoon dienen te worden opgevolgd en dat zonodig verantwoording dient te worden afgelegd. Verweerder wijst er daarnaast op dat de leden zich dienen te houden aan de statuten en het reglement. Zo dienen zij bijvoorbeeld kledingvoorschriften op te volgen en mogen zij niet onder invloed van alcohol of verdovende middelen zijn. Bij overtreding hiervan kan een boete of opzegging dan wel ontzegging van het lidmaatschap volgen. Voorts wijst verweerder er op dat er wordt gewerkt volgens een door het bestuur vastgesteld rooster. Ook dienen de betrokkenen tijdig aanwezig te zijn, ziekte (tijdig) te melden, oproepbaar te zijn en zijn zij niet vrij in het opnemen van vakantie. Verweerder acht het onaannemelijk dat de werkzaamheden geheel zonder toezicht of aanwijzingen en naar eigen inzicht kunnen worden verricht. Bovendien maken, zo stelt verweerder, de werkzaamheden wezenlijk onderdeel uit van de bedrijfsvoering en worden deze ingepast binnen het organisatorisch verband ervan. Volgens verweerder worden dezelfde werkzaamheden ook verricht door personen die onmiskenbaar tot de CVV in dienstbetrekking staan. Ook acht verweerder van belang dat de algemene ledenvergadering beslist over de toelating en beëindiging van het lidmaatschap en dat de betrokkenen zich dienen te houden aan door de algemene vergadering genomen besluiten. Een vergelijking met de uitspraak van de CRvB van 8 april 1999, gepubliceerd in RSV 1999/208, gaat volgens verweerder niet op. 2.5. Eisers bestrijden dat de (bestuurs-) leden in privaatrechtelijke dienstbetrekking staan tot de CVV. Zij betogen dat er geen sprake is van ondergeschiktheid van de (bestuurs)leden ten opzichte van wie dan ook. Volgens eisers is ieder lid gelijkwaardig. De verplichtingen die in de statuten en het huishoudelijk reglement zijn opgenomen en waaraan de leden zich dienen te houden vloeien volgens eisers niet voort uit werkgeversgezag, maar uit wet- en regelgeving, opgelegd door de overheid, havenautoriteiten, opdrachtgevers en verzekeringsmaatschappijen. Eisers betogen dat de leden de werkzaamheden op democratische wijze uitvoeren. Gesteld wordt dat het noodzakelijk is de gemaakte afspraken na te komen teneinde de werkzaamheden ordelijk en veilig te laten verlopen. Volgens eisers zit hierin geen hiërarchie en is dit ook nooit beoogd. Verwezen wordt naar de uitspraak van de CRvB van 8 april 1999. Gesteld wordt dat net als in deze uitspraak de leden van de CVV beoogd hebben de onderneming gezamenlijk te bezitten en te gaan leiden en de winst gelijkelijk te verdelen. Er wordt op gewezen dat besluiten van de algemene ledenvergadering tot stand komen in gezamenlijk overleg. Eisers menen dat de casus waarvan sprake is in de betreffende uitspraak van de CRvB vergelijkbaar is met deze casus. Verder stellen eisers dat, analoog aan de regelgeving ten aanzien van zogeheten deelvissers, in hun casus evenmin sprake is van een dienstbetrekking. 2.6. De CVV heeft blijkens artikel 2 van haar statuten als doel het zoveel mogelijk bevorderen van de stoffelijke belangen van haar leden en aspirantleden. Zij tracht dit te bereiken door het gemeenschappelijk verrichten en/of doen verrichten van vletterliedenwerkzaamheden in de ruimste zin van het woord. De te verrichten werkzaamheden, die 24 uur per dag gedurende het gehele jaar worden uitgevoerd, bestaan uit het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen en visserijschepen in de havens en sluizen, het meren en ontmeren van drijvende kranen langszij bulkschepen, het leveren van bemanning aan boord van schepen en bevoorraden van schepen. De CVV kent leden en aspirant-leden en wordt bestuurd door middel van de volgende organen: het bestuur en de algemene vergadering. Daarnaast kent de CVV een college van commissieleden, gekozen uit en door de (aspirant-)leden, die het bestuur adviseert bij het beleid. Het bestuur bestaat uit drie leden en wordt gekozen uit de leden van de CVV door de algemene ledenvergadering. Het bestuur is belast met de dagelijkse leiding en vertegenwoordigt de CVV in en buiten rechte. Jaarlijks wordt tenminste één algemene vergadering gehouden. Verder worden vergaderingen belegd zo dikwijls het bestuur dit wenselijk oordeelt, of wanneer het daartoe volgens de wet of de statuten verplicht is. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen, behoudens ingeval van statutenwijziging of ontbinding. Daarbij is een meerderheid van drievierde van de uitgebrachte geldige stemmen vereist. Indien de stemmen staken, wordt een voorstel geacht te zijn verworpen. Bij verkiezingen van personen wordt de volstrekte meerderheid vereist. De algemene vergadering heeft het recht één of meer leden van het bestuur van zijn functie te ontheffen. De algemene vergadering keurt de rekening en verantwoording definitief goed en verleent décharge over het gehouden beheer. De algemene vergadering beslist ook over klachten omtrent bestuursorganen, kan personen benoemen, niet zijnde (aspirant-)leden, ter assistentie van het bestuur. Onderwerpen van huishoudelijke aard zijn geregeld in een huishoudelijk reglement. In alle gevallen, waarin de statuten en het huishoudelijk reglement niet voorzien, beslist het bestuur onder nadere goedkeuring van de algemene vergadering. Ten slotte zij vermeld dat de CVV enkele administratieve krachten heeft die onbetwist op basis van een dienstbetrekking daar werkzaam zijn. 2.7. De rechtbank stelt bij de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking voorop dat de feitelijke situatie waaronder de werkzaamheden worden verricht bepalend is en niet de kwalificatie die partijen aan hun arbeidsverhouding geven of de bedoeling die zij daarmee voor ogen hebben gehad. In beroep spitst het geschil tussen partijen zich in het bijzonder toe op het element gezag. De rechtbank zal daarom eerst op dit element ingaan. Ingevolge vaste jurisprudentie is sprake van een gezagsverhouding, indien de vermeende werkgever in voorkomende gevallen opdrachten en aanwijzingen kan geven die de vermeende werknemer dient op te volgen. Daarbij is niet doorslaggevend in hoeverre daadwerkelijk opdrachten en aanwijzingen worden gegeven. In dit verband stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van het individueel, onafhankelijk en naar eigen inzicht verrichten van werkzaamheden door de vletterlieden. Uit de stukken komt naar voren dat voor de uitvoering van het feitelijke werk daadwerkelijk aanwijzingen worden gegeven. De vletterlieden werken in ploegen, volgens een van te voren door de algemene vergadering in overleg met het bestuur vastgesteld rooster. Bij de dagelijkse werkzaamheden regelt degene die in het rooster is aangewezen als wachtsman de werkzaamheden en geeft zonodig aanwijzingen en orders, die de individuele ploegleden dienen op te volgen. Indien een individueel ploeglid het niet eens is met een door de wachtsman gegeven order, is daarvoor in het huishoudelijk reglement een procedure voorgeschreven. Volgens die procedure is men verplicht de orders van de wachtslieden eerst op te volgen, waarna een geschil kan worden voorgelegd aan de voorzitter of een bestuurslid, die vervolgens bindend beslist. Voorts blijkt uit de stukken dat de individuele vletterman geen partij is voor een opdrachtgever. Het bestuur van de CVV is partij voor de opdrachtgever. De vletterlieden voeren de opdrachten uit. Zij factureren ook niet zelf; dit geschiedt door de CVV. Verder hecht de rechtbank in dit verband waarde aan de aanwezigheid van een concurrentiebeding, omdat dit een ernstige inbreuk maakt op de zelfstandigheid van een beroepsbeoefenaar. 2.8. De rechtbank acht tevens van belang dat er regels bestaan ten aanzien van werktijden, ziekmeldingen en het opnemen van verlof. Betrokkenen dienen zich te houden aan de hiertoe in het huishoudelijk reglement voorgeschreven regels. Zo is men verplicht tijdig voor de aanvang van de dienst aanwezig te zijn en ziekmeldingen zo spoedig mogelijk aan de wachtsman door te geven. In het huishoudelijk reglement is het aantal vakantie- en snipperdagen waarop recht bestaat en de wijze waarop deze kunnen of mogen worden opgenomen geregeld. Ook is geregeld in welke situaties recht bestaat op verzuim en tot welke (maximale) duur. Daarnaast zijn regels gesteld over de omgang met andere leden en derden, de representativiteit, het dragen van bedrijfskleding (in verband met de herkenbaarheid als vletterman) en zwemvesten. Verder bevat het reglement een verbod op het gebruik van alcohol of verdovende middelen tijdens de werkzaamheden. Het niet nakomen of niet in acht nemen van de in het reglement voorgeschreven regels kan in voorkomende gevallen tot het opleggen van een boete leiden. 2.9. Naar het oordeel van de rechtbank komt de aanwezigheid van gezag ook tot uitdrukking in het feit dat sprake is van het houden van een zekere mate van toezicht en controle door het bestuur. Zo volgt uit artikel 1 van het huishoudelijk reglement dat het bestuur de supervisie heeft over de dagelijkse gang van zaken binnen de CVV. De leden zijn verplicht aan de wachtslieden en/of het bestuur verantwoording af te leggen omtrent hun werkzaamheden. De wachtslieden zien ook toe op een goede uitvoering van de werkzaamheden en op een behoorlijk gebruik en onderhoud van de materialen. Het bestuur heeft voorts het recht ingeval van ziekte een controle-arts in te schakelen en een lid ingeval van een voorziene gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid aan een keuring te onderwerpen. 2.10. Voorts leidt de rechtbank uit de stukken af dat sprake is van doorbetaling van (boot)gelden c.q. maanddelen tijdens ziekte en verlof. Ook bestaat recht op een uitkering terzake van vervroegd uittreden en is er de mogelijkheid van deelname aan een oudedags- en weduwen- en wezenpensioenvoorziening. Tevens heeft de rechtbank bij haar beoordeling laten meewegen dat belangrijke beslissingen, zoals daar zijn beëindiging van het lidmaatschap, ontslag en opleggen schorsingen en boetes, door de algemene vergadering worden genomen bij meerderheid van stemmen. 2.11. Van een relevant financieel belang van een individueel lid in de onderneming, die mogelijk aan een gezagsverhouding in de weg zou kunnen staan, is de rechtbank niet gebleken. Bij toetreding tot de coöperatie wordt weliswaar een entreebedrag gestort als aandeel in het vermogen van de coöperatie en verder kunnen leden worden opgedragen bedragen ter leen te verstrekken aan de CVV ter vergroting van haar liquiditeit, maar dit leidt hier naar het oordeel van de rechtbank niet tot een belangrijke mate van afhankelijkheid van de coöperatie. Daarbij is van belang dat niet de individuele leden, maar de algemene vergadering de financiële verhouding bepaalt en vastlegt. Zo wordt de hoogte van het entreegeld jaarlijks door de ledenvergadering vastgesteld en beslist de ledenvergadering of er geld geleend moet worden en tot welke bedragen. Gezien de omstandigheid dat de CVV een rechtspersoon is, in juridische zin eigenaar is van de bedrijfsmiddelen, de bedrijfsvoering op naam van de CVV geschiedt en de aansprakelijkheid van de leden als zodanig is uitgesloten, acht de rechtbank eerder sprake van afhankelijkheid van de leden van de CVV. 2.12. Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de leden ten opzichte van de CVV in een gezagsverhouding werkzaam zijn. Voor de bestuursleden is dit niet anders nu ze op dezelfde voet als de overige leden werkzaam zijn en ook onderworpen zijn aan de zeggingsmacht van de algemene ledenvergadering. 2.13. Verder is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval ook wordt voldaan aan de eis van de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en betaling van loon. De rechtbank onderschrijft hetgeen verweerder hieromtrent in zijn besluit heeft opgenomen. Uit de aard van de werkzaamheden en de statuten/huishoudelijk reglement volgt dat de betrokkenen gehouden zijn het werk persoonlijk te verrichten. De leden zijn persoonlijk, op basis van hun specifieke kwaliteiten (waaronder een verplicht opleidingstraject) aangesteld. Vervanging kan alleen plaatsvinden door andere leden en niet door willekeurige derden en niet dan na kennisgeving aan het bestuur. De maandelijkse voorschotten die de leden ontvangen zijn naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar aan te merken als een contraprestatie voor de verrichte arbeid en zijn dus als loon aan te merken. 2.14. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden verzekeringsplicht op grond van artikel 3 van de sociale werknemersverzekeringswetten ten aanzien van de leden en bestuursleden van de CVV heeft aangenomen, zodat de primaire grondslag het bestreden besluit kan dragen. 2.15. Ten aanzien van de grief van eisers dat zij - kort weergegeven - als zelfstandigen moeten worden beschouwd en daarom niet verzekeringsplichtig voor ZW, WAO en WW kunnen zijn, overweegt de rechtbank het volgende. De verplichting om een entreebedrag te betalen van tenminste fl. 25.000 roept de vraag op of de leden hierdoor een zodanig risico lopen dat gezegd moet worden dat dat past bij een hoedanigheid van een zelfstandige beroepsbeoefenaar. De rechtbank erkent dat dit enigszins in die richting wijst, maar dat gelet op de overige omstandigheden dit aspect niet die doorslaggevende betekenis toekomt die eisers daaraan gehecht willen zien. In het kader van de beoordeling van de zelfstandigheid verdient verder nog opmerking dat de individuele vletterman gelet op de eisen die gesteld worden geen partij is op de markt. Ook aan het feit dat een Verklaring arbeidsrelatie, waarin het inkomen als winst uit onderneming wordt aangemerkt (een VAR-WUO), door de belastingdienst is afgegeven kunnen geen gevolgen worden verbonden voor het al dan niet toepassing zijn van de werknemersverzekeringen, nu de verzekeringsplicht is gebaseerd op artikel 3 van voornoemde wetten. 2.16. Het aan dit geding ten grondslag liggende besluit betreft uitsluitend de verzekeringsplicht. Omdat verzekeringsplicht van rechtswege ontstaat kan de vraag of het vertrouwensbeginsel is geschonden hier niet aan de orde komen. Eerst bij een besluit over de vaststelling en/of heffing van de premie kan aan dat beginsel worden getoetst. Voor zover eisers zich hierop in de onderhavige zaak beroepen verwerpt te rechtbank deze grief. 2.17. Alles overziende komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De rechtbank zal daarom de beroepen ongegrond verklaren. 3. Beslissing De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G. Kemmers, voorzitter en mrs. A.C.M. Rutten en J.H. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.