Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8800

Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/110082-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Poging gekwalificeerde doodslag op 11-jarige jongen met ontucht als oorsprongsfeit.


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/110082-03 Parketnummer van de ter informatie bijgevoegde zaken: 10/110082-03 Datum uitspraak: 1 september 2004 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [naam verdachte] geboren te [plaatsnaam] op [datum], wonende te [adres], ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de penitentiaire inrichting Noord Brabant Noord, HvB “Grave” te Grave. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2004. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/110082-03, zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vordering zijn kopieën aan dit vonnis gehecht (bladzijden genummerd 1A tot en met 1E). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. De Beer heeft gerekwireerd, zakelijk weergegeven, de bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren, alsmede terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als hierna vermeld. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. 1. hij op 01 september 2003 te Zwartewaal, gemeente Brielle, ter uitvoering van het voornemen om [naam slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk die [naam slachtoffer] met een steen meermalen op/tegen het hoofd geslagen, welke vorenomschreven poging doodslag werd voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten aanranding van die [naam slachtoffer], zijnde een strafbaar feit als omschreven in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid; 2. hij op 18 november 2003 te Hellevoetsluis, ter uitvoering van het voornemen om door beloften van geld een minderjarige, wiens minderjarigheid hij kent opzettelijk heeft getracht te bewegen ontuchtige handelingen van hem, verdachte, te dulden, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar, [naam slachtoffer 2] (geboren 1991) gevraagd of hij die [naam slachtoffer 2] mocht pijpen voor tweehonderd euro, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. primair poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren, 2. poging tot door beloften van geld een minderjarige, wiens minderjarigheid hij kent, opzettelijk trachten te bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF EN MAATREGEL De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is op 1 september 2003 naar een zandafgraving, te weten De Put van Heenvliet, gegaan met de bedoeling jonge jongens seksueel te benaderen. Enige tijd later fietste een elfjarige jongen, [naam slachtoffer], voorbij. Verdachte heeft [naam slachtoffer] aan zijn arm van zijn fiets getrokken. Hij toonde het slachtoffer een mes en vertelde dat hij zijn geslachtsdeel moest laten zien. Vervolgens nam verdachte het slachtoffer aan zijn arm mee een zandpad op. Daar heeft hij met zijn handen aan het geslachtsdeel van [naam slachtoffer] gezeten. [Naam slachtoffer] werd tevens gedwongen het geslachtsdeel van verdachte te betasten. Op zeker moment begon de jongen te gillen. Daarop moest hij op de grond gaan liggen. Verdachte heeft de jongen uit angst voor ontdekking, meermalen met een steen tegen de zijkant van zijn hoofd geslagen, waardoor hij zeer ernstige verwondingen opliep. Verdachte heeft verklaard dat hij een borrelend geluid uit de mond van het slachtoffer hoorde en dat er bloed over zijn hoofd liep. Desondanks heeft verdachte hierna de fiets van het slachtoffer in het riet gegooid en is naar zijn werk gegaan, zijn slachtoffer in hulpeloze toestand achterlatend. Later op de dag is het slachtoffer door een voorbijganger gevonden en is hij naar het ziekenhuis gebracht. Door de klappen op zijn hoofd heeft het slachtoffer blijvend hersenletsel opgelopen. Hij heeft tot op heden in het ziekenhuis en in verschillende revalidatiecentra moeten verblijven. Niet uit te sluiten valt dat het slachtoffer, ware hij niet tijdig gevonden door een voorbijganger, als gevolg van het feit zou zijn overleden. Dit strafbare feit is onzegbaar gruwelijk en veroorzaakt onpeilbaar leed van levenslange duur en vooralsnog onvoorspelbare schade voor het slachtoffer en zijn familie. Als gevolg van de klappen op zijn hoofd heeft het slachtoffer ernstig en blijvend hersenletsel opgelopen. De prognose luidt dat hij nooit meer thuis zal kunnen wonen. Feiten als deze hebben een enorme impact op de samenleving in die zin dat er met afschuw en verbijstering op wordt gereageerd. Ook veroorzaken dergelijke feiten op grote schaal gevoelens van angst en onveiligheid in het algemeen. Het is immers de vrees van iedere ouder dat zijn of haar kind zoiets overkomt als deze zich zelfstandig in de maatschappij begeeft. Dit feit heeft plaatsgevonden in het kader van een lange voorgeschiedenis van exhibitionistische neigingen en pogingen tot ontucht van minderjarige jongens door verdachte. Eén jongen heeft hij gevraagd om tegen betaling seksuele handelingen van hem te dulden. Dit feit is als zodanig aan verdachte ten laste gelegd. Verdachte heeft door deze wijze van het benaderen van deze jongen, maar ook van andere jongens, blijk gegeven van een egocentrisch streven naar lustbeleving ten koste van het welbevinden van jongeren. Drie pogingen tot ontucht en een poging tot verleiding zijn door een korte vermelding op de dagvaarding ter kennis gebracht van de verdachte met de mededeling dat deze feiten onder de aandacht van de rechter zullen worden gebracht. Deze feiten worden bevestigd door de inhoud van de processen-verbaal in het dossier met bovenvermeld parketnummer. De officier van justitie heeft deze processen-verbaal ter behandeling bij deze zaak gevoegd en daarmee te kennen gegeven dat de daarin vermelde feiten niet afzonderlijk (verder) zullen worden vervolgd. Met de vermelde strafbare feiten wordt rekening gehouden. Tevens wordt bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 19 februari 2004 reeds eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder zedendelicten. Voorts heeft de rechtbank gelet op de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapportages, met name op de persoonlijkheidsrapportage van het Pieter Baan Centrum, d.d. 12 augustus 2004. De rapporteurs, psychiater F.R. Kruisdijk en psycholoog E.H. Ameling, komen hierin tot de conclusie dat de feiten in verminderde mate aan betrokkene kunnen worden toegerekend. Betrokkene heeft weliswaar de ongeoorloofdheid van zijn handelen kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. Geadviseerd wordt, gezien het reeds jarenlang bestaande patroon van misbruik van minderjarigen, het gebleken agressieve beloop en het beperkte vermogen van betrokkene om weerstand te bieden aan zijn parafiele verlangens in de vorm van een pedofiele voorkeur voor jongens, de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheidswege. Op korte termijn is een recidive van zijn pedoseksuele drang te verwachten en in combinatie hiermee een herhaling van een ernstig agressief (levens-)delict als het onder 1 ten laste gelegde feit, indien betrokkene ten gevolge van spanningen prikkelbaarder is of als een slachtoffer zich opnieuw verzet. Betrokkene heeft een vergaand onvermogen om zelfstandig te functioneren en verantwoordelijkheden te dragen. Hij kan alleen goed functioneren binnen een duidelijk kader dat een ander hem verschaft. Gewezen kan worden op het uitblijven van veelvuldige impulsieve handelingen gedurende een periode waarin betrokkene door zijn werk en zijn werkgever structuur geboden kreeg. Gelet op de indruk die de rechtbank zelf van verdachte heeft gekregen alsmede diens persoon voor zover daarvan uit de stukken blijkt, kan de rechtbank zich met de in voormeld rapport opgenomen conclusies en adviezen verenigen, zodat de rechtbank deze overneemt en tot de hare maakt. Gezien de geconstateerde grote kans op herhaling van seksuele delicten ten opzichte van kinderen, indien verdachte niet wordt behandeld, acht de rechtbank, mede gezien het met die kans gepaard gaande gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van (jonge) personen, oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, onvermijdelijk. Daarnaast resteert voor de verdachte verantwoordelijkheid -zij het in verminderde mate- met name voor het gepleegde geweldsdelict dat onder 1 is ten laste gelegd. De uitzonderlijke ernst van dat feit, poging tot doodslag op een jonge jongen, maakt dat de rechtbank niet kan volstaan met de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en derhalve besluit tot oplegging van een gevangenisstraf van een langere duur dan de officier van justitie heeft geëist. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat na te noemen straf passend en geboden is. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 246, 248a, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht. DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [naam en adres benadeelde partij], ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële en immateriële schade tot een bedrag van € 57.883,42. Namens de verdachte is de aansprakelijkheid niet betwist. Wel is de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 25.000,- (voorschot immateriële schade) en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige, nu dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is, dat het zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte de inhoud van de door de benadeelde partij overgelegde producties onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal het gevorderde bedrag aan materiële schade, te weten een bedrag van € 2.883,42, worden toegewezen. De rechtbank kan in deze procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de immateriële schade juist is. Het gevorderde voorschot aan immateriële schade is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 20.000,- zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij wordt in de vordering voor het overige (affectieschade ad € 30.000,-) niet-ontvankelijk verklaard, nu dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is, met name nu het causaal verband niet direct duidelijk is, dat het zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen, aangezien beiden ten dele in het ongelijk zijn gesteld. BESLISSING De rechtbank: - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte ter zake van deze feiten strafbaar; - veroordeelt de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) jaren; - gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld; - beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [naam en adres benadeelde partij], te betalen € 2.883,42 ten aanzien van de materiële schade en € 20.000,- ten aanzien van het voorschot immateriële schade, derhalve € 22.883,42 (zegge tweeëntwintigduizend achthonderd drieëntachtig euro en tweeënveertig eurocent) totaal; - verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering (affectieschade en een deel van het voorschot immateriële schade) en bepaalt dat dit deel slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter; - bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen. Dit vonnis is gewezen door: mr. Van der Groen, voorzitter, en mrs. Van der Kaaij en De Vreede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Graumans, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 september 2004. De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.