Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8929

Datum uitspraak2004-09-03
Datum gepubliceerd2004-09-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.003549.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft als juridisch adviseur [medeverdachte 1] bijgestaan, niet slechts in diens legale activiteiten, maar ook in strafbaar handelen. Hij is getuige geweest van intimiderend en gewelddadig optreden van [medeverdachte 1] in diens zakelijk verkeer. Niet alleen heeft hij daarin geen aanleiding gezien zich van dat optreden te distantiëren, hij heeft ook zelf gewelddadig handelen bewerkstelligd jegens een "contractspartner" (zaak [slachtoffer 3]) en heeft samen met een ander in de richting van een werkneemster van [medeverdachte 1] bedreigingen geuit (zaak [slachtoffer 1]). Veroordeling tot 2 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

parketnummer: 20.003549.03 datum uitspraak: 3 september 2004 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 oktober 2003 in de strafzaak onder de parketnummers 01/085031-02 en 01/089128-01 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep moet, blijkens de verklaring van de raadsman van verdachte en van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte ten aanzien van parketnummer 01/085031-02 onder 1 en 3 is ten laste gelegd alsmede hetgeen onder parketnummer 01/089128-01 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: in de zaak met parketnummer: 01/085031-02: 1. hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2002 tot en met 27 mei 2002 te 's-Hertogenbosch, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld en/of tot het teniet doen van een inschuld, te weten het aanvaarden van een schuld van 1500 EURO, althans van enig geldbedrag, en/of het accepteren van een ontslag op staande voet, welke bedreiging met geweld (onder meer) heeft/hebben bestaan (kort samengevat en zakelijk weergegeven) uit het die [slachtoffer 1] op intimiderende en/of dreigende toon toevoegen: "Je weet dat Den Bosch mijn stad is. Ik weet alles en kom overal achter" teneinde die [slachtoffer 1] een schuldbekentenis te laten ondertekenen en/of die [slachtoffer 2] er toe te bewegen die [slachtoffer 1] te laten afzien van haar bezwaar tegen ontslag op staande voet door dreigend die [slachtoffer 2] mede te delen dat als haar cliënte ([slachtoffer 1]) de zaak door zou zetten zij dan voortaan maar beter twee keer achterom kon kijken; 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 3 september 2002 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]l en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] B.V. en/of [medeverdachte 11] B.V. en/of [medeverdachte 12] B.V. ( handelende onder de naam [bedrijf]) en/of [medeverdachte 13] B.V. en/of [medeverdachte 14] B.V. en/of een of meer (andere) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk afpersing en/of dwang en/of bedreiging en/of mishandeling en/of een of meer andere (gewelds)misdrijven en/of valsheid in geschrift; in de zaak met parketnummer: 01/089128-01 hij op of omstreeks 27 september 2001, in ieder geval in of omstreeks de periode van 20 september 2001 tot en met 12 november 2001 te 's-Hertogenbosch, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een goed en/of tot het aangaan van een schuld, te weten het verstrekken van een volmacht tot de overdracht van de onverdeelde helft van het recht van erfpacht met betrekking tot de [loods 1] en/of van de onverdeelde helft van het recht van erfpacht met betrekking tot de [loods 2] (met een taxatiewaarde van fl. 800.000,- of daaromtrent) en/of een of meer (andere) formulieren en/of documenten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of enige schuld, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (onder meer) heeft/hebben bestaan (kort samengevat en zakelijk weergegeven) uit het slaan van die [slachtoffer 3] en/of het bedreigen van die [slachtoffer 3] met een ijzeren staaf teneinde hem meerdere documenten/formulieren/volmachten betrekking hebbend op het doen van afstand en/of het overdragen aan een of meer ander(en) van voormeld recht op erfpacht te laten ondertekenen en/of het (vervolgens) aan die [slachtoffer 3] toevoegen dat zijn vrouw gedood zou worden indien hij naar de politie zou gaan;' In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen alsmede de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen. Herstel misslag Ten aanzien van het feit ten laste gelegd onder parketnummer 01/089128-01: Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging is bij de vermelding "formulieren/volmachten" in de vijfde regel van onder niet opgenomen "documenten". Het hof herstelt deze omissie en leest de tenlastelegging op dit punt verbeterd en wel aldus dat is vermeld "documenten/formulieren/volmachten" Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte door deze verbeterde lezing niet in zijn verdediging geschaad. De geldigheid van de inleidende dagvaarding De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding betreffende feit 1 van de zaak met parketnummer 01/085031-02 nietig dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig en onduidelijk is. De dagvaarding bevat, aldus de raadsman, twee onverenigbare elementen, te weten a. een bedreiging door verdachte en/of zijn mededader(s) gericht tegen [slachtoffer 2] en b. een doen plegen door verdachte en/of zijn mededaders van een bedreiging van [slachtoffer 1] door [slachtoffer 2]. De term "doen plegen" komt weliswaar niet in de tenlastelegging voor, maar de steller van de tenlastelegging heeft daar wel het oog op gehad, aldus de raadsman. Het hof overweegt dienaangaande het navolgende. Gelet op de inhoud van het dossier heeft de officier van justitie in de tenlastelegging ten aanzien van dit feit kennelijk bedoeld daarin aan de verdachte, voorzover van belang met betrekking tot het betoog van de raadsman, te verwijten dat hij [slachtoffer 1] heeft gedwongen akkoord te gaan met het haar gegeven ontslag op staande voet, door bedreigingen aan haar adres te richten, welke bedreigingen feitelijk bij die [slachtoffer 1] terecht zijn gekomen door tussenkomst van haar advocaat [slachtoffer 2], ten overstaan van wie deze bedreigingen werden geuit. Het hof verstaat de tenlastelegging overeenkomstig deze bedoeling. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad nu uit de pleitnota van de raadsman en het verhandelde ter zitting blijkt dat deze bedoeling ook voor de verdachte kenbaar was. Uit vorenstaande kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging volgt dat die tenlastelegging niet ziet op een vorm van "doen plegen" zoals door de raadsman betoogd. Immers, met het enkel doorgeven van een (dreigende) boodschap door [slachtoffer 2] aan [slachtoffer 1], vervult die [slachtoffer 2] niet de delictsomschrijving van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve kan er ook geen sprake van zijn dat verdachte die [slachtoffer 2] de afpersing heeft "doen plegen". Nu er geen sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid en onduidelijkheid, verwerpt het hof het verweer. De raadsman van verdachte heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat de dagvaarding betreffende feit 3 van de zaak met parketnummer 01/085031-02 nietig dient te worden verklaard omdat daarin de misdrijven waarop de criminele organisatie het oogmerk had niet nader zijn omschreven. Daardoor is de dagvaarding onvoldoende feitelijk en in strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 3 sub a EVRM doordat de verdachte niet op juiste wijze op de hoogte is gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. In de tenlastelegging zijn de misdrijven waarop de criminele organisatie het oogmerk had kort aangeduid. Tevens wordt in de ter terechtzitting van de rechtbank van 13 mei 2003 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging verwezen naar Delict-dossier Dart.23-015140, alwaar een overzicht wordt gegeven van de betreffende misdrijven. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zal moeten blijken van bewijs dat er sprake is van het oogmerk op die kort aangeduide misdrijven. Niet is vereist dat in de tenlastelegging de misdrijven nader worden omschreven, nu het bij het in artikel 140 Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf niet gaat om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van misdrijven. De tenlastelegging is dan ook voldoende feitelijk. Nu uit het verhandelde ter zitting, waaronder het pleidooi van de raadsman, blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de aard en de reden van de tegen hem ten aanzien van dit feit ingebrachte beschuldiging, te weten deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, is er evenmin sprake van een schending van het bepaalde in artikel 6 lid 3 sub a EVRM. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman. De bewezenverklaring In de zaak met parketnummer 01/08503-02 acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. omstreeks 27 mei 2002 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het teniet doen van een inschuld, te weten het accepteren van een ontslag op staande voet, welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het die [slachtoffer 1] laten afzien van haar bezwaar tegen ontslag op staande voet door dreigend [slachtoffer 2] mede te delen dat als haar cliënte ([slachtoffer 1]) de zaak door zou zetten zij dan voortaan maar beter twee keer achterom kon kijken; 3. in de periode van 1 januari 2001 tot en met 3 september 2002 te 's-Hertogenbosch en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]l en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk afpersing en dwang en bedreiging en mishandeling en valsheid in geschrift. In de zaak met parketnummer 01/089128-01 acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: op 27 september 2001, te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het aangaan van een schuld, te weten het verstrekken van een volmacht tot de overdracht van de onverdeelde helft van het recht van erfpacht met betrekking tot de [loods 1] en van de onverdeelde helft van het recht van erfpacht met betrekking tot de [loods 2] en van een document, welk geweld en welke bedreiging met geweld hebben bestaan uit het slaan van die [slachtoffer 3] en het bedreigen van die [slachtoffer 3] met een ijzeren staaf teneinde hem een document en een volmacht betrekking hebbend op het overdragen aan een ander van voormeld recht op erfpacht te laten ondertekenen en het (vervolgens) aan die [slachtoffer 3] toevoegen dat zijn vrouw gedood zou worden indien hij naar de politie zou gaan. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten aanzien van parketnummer 01/08503-02 onder 1 en 3 en onder parketnummer 01/089128-01 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 in de zaak met parketnummer 01/08503-02: De raadsman heeft betoogd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat ontslag uit een dienstbetrekking een van de gevolgen daarvan te onderscheiden rechtsfiguur is, meer in het bijzonder dat zulk een ontslag niet vereenzelvigd kan worden met het eventueel vervallen van de verplichting loon te betalen en dus ook niet het tenietdoen van een inschuld inhoudt. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het standpunt van de raadsman miskent dat een (onverwijld gegeven) ontslag automatisch een aantal gevolgen met zich brengt. Een ontslag, gegeven zonder toestemming van het CWI is vernietigbaar (artikel 6 juncto artikel 9 BBA 1945), tenzij er sprake is van onverwijld ontslag vanwege een dringende reden. Instemming met ontslag houdt in afstand van het recht om op grond van artikel 9 BBA 1945 de nietigheid van het ontslag in te roepen en leidt dus automatisch tot verval van de loonvordering. Een onverwijld (dus zonder inachtneming van de opzegtermijn) gegeven ontslag, leidt tot schadeplichtigheid, indien er geen sprake is van een dringende reden (artikel 7:677 BW), welke schade in grote lijnen gelijk is aan het loon over de opzegtermijn. Instemming met onverwijld ontslag leidt automatisch tot verval van het recht op loon over de opzegtermijn. Bij verschil van mening omtrent de vraag of er een dringende reden bestond, is het de rechter die vaststelt of van een dringende reden sprake was en of de feitelijke gronden (met name die, omschreven in artikel 6:678 lid 2, aanhef en onder d BW) het onverwijld gegeven ontslag c.q. het ontslag zonder instemming van het CWI rechtvaardigen. Instemming met onverwijld gegeven ontslag impliceert tevens afstand van de mogelijkheid het bestaan van een voldoende dringende reden aan te vechten. Hoezeer dus ook het ontslag als zodanig onderscheiden moet worden van de gevolgen daarvan, een instemming met (onverwijld) ontslag zoals in casu, heeft onontkoombaar het verval van de loonvordering, in welke vorm dan ook, tot gevolg en impliceert daarmee het tenietdoen van een schuld. Het hof verwerpt mitsdien het verweer. Ten aanzien van de bewezenverklaring van parketnummer 01/089128-01: De raadsman heeft als verweer aangevoerd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij - zakelijk weergegeven - betoogd dat het ten laste gelegde verstrekken van een volmacht niet is de afgifte van een goed en evenmin het aangaan van een schuld impliceert in de zin van een rechtens behoren te presteren c.q. rechtens behoren te ontvangen. Een volmacht impliceert geenszins een rechtsplicht ("behoren") doch slechts een mogelijkheid tot het aangaan van een rechtsplicht door middel van het effectueren van de volmacht. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De in de tenlastelegging voorkomende term "VOLMACHT" is aldaar naar het oordeel van het hof niet gebezigd als juridisch begrip, maar ziet op een document in het dossier met als opschrift "volmacht", voorzien van de datum 25 september 2001. Dit document bevat blijkens de tekst zowel een last als een volmacht, waarbij de volmacht onherroepelijk is verklaard. Aldus opgevat is er naar het oordeel van het hof geen sprake van de afgifte van een goed dat geheel of ten dele toebehoort aan [slachtoffer 3] of aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s). Het document met als opschrift "VOLMACHT" vormt, blijkens de daarop geschreven woorden "ANNEX IV", een bijlage bij een ander document. Dat andere document is de in de Engelse taal gestelde overeenkomst van 25 september 2001 tussen onder meer [slachtoffer 3] en [betrokkene], dat - blijkens de bewijsmiddelen - eveneens onder dwang is getekend. Krachtens artikel 8.5. van die overeenkomst vormen de "annexen" een onlosmakelijk geheel met deze overeenkomst. In die overeenkomst zijn verbintenissen voor [slachtoffer 3] neergelegd, te weten tot overdracht van een tweetal rechten van erfpacht, en wel dezelfde als die waarop de volmacht betrekking had en welke rechten (in laatstbedoeld kader) nader in de tenlastelegging zijn omschreven. Door ondertekening van die overeenkomst en de daarmee corresponderende volmacht zijn voor [slachtoffer 3] een of meer verbintenissen ontstaan. Derhalve is er sprake van het aangaan van een schuld in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Door de omschrijving in de tenlastelegging is voorts voldoende duidelijk om welke verbintenissen het ging. Het hof verwerpt mitsdien het verweer. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van dit feit betoogd dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, aangezien niet bewezen kan worden dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling bestond. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Het hof heeft bewezen verklaard dat [slachtoffer 3] door geweld en bedreiging met geweld werd gedwongen een volmacht en een document te ondertekenen. Tengevolge daarvan zou een ander een zakelijk recht op onroerend goed verwerven. Zonder het geweld en de bedreiging zou [slachtoffer 3] niet genegen zijn geweest dat zakelijk recht te verkopen. Zelfs als verdachte redelijkerwijs kon menen dat de wederpartij van [slachtoffer 3] recht had op het verwerven van het zakelijk recht op onroerend goed, hetgeen naar het oordeel van het hof overigens niet aannemelijk is geworden, dan nog betekent dit niet dat verdachte geen wederrechtelijk voordeel heeft beoogd. Verdachte moet in dat geval immers hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed en aldus handelde met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Het hof verwerpt mitsdien ook dit verweer. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. In de zaak met parketnummer 01/085031-02: Het bewezen verklaarde onder 1 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 3 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. In de zaak met parketnummer 01/089128-01 Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2 van het van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft als juridisch adviseur [medeverdachte 1] bijgestaan, niet slechts in diens legale activiteiten, maar ook in strafbaar handelen. Hij is getuige geweest van intimiderend en gewelddadig optreden van [medeverdachte 1] in diens zakelijk verkeer. Niet alleen heeft hij daarin geen aanleiding gezien zich van dat optreden te distantiëren, hij heeft ook zelf gewelddadig handelen bewerkstelligd jegens een "contractspartner" (zaak [slachtoffer 3]) en heeft samen met een ander in de richting van een werkneemster van [medeverdachte 1] bedreigingen geuit (zaak [slachtoffer 1]). Aldus heeft verdachte bijgedragen aan het corrumperen van het zakelijk verkeer. Hoewel niet vast staat dat verdachte bij alle misdrijven van de criminele organisatie, waarvan [medeverdachte 1] de leider en bestuurder was, rechtstreeks was betrokken, heeft verdachte wel deelgenomen aan die organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Ten gunste van verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat uit het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet blijkt van veroordelingen voor soortgelijke delicten. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 57, 140, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt, voorzover aan haar oordeel onderworpen, het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. In de zaak met parketnummer 01/085031-02: Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Feit 1: Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Feit 3: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. In de zaak met parketnummer 01/089128-01: Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Dit arrest is gewezen door Mr. Brandenburg, als voorzitter Mrs. Otten en Van Zon, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Van der Meijs, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 september 2004.